De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijJeronimus Van der Voort.Gingen in de xvie eeuw een groot getal bewoners van Antwerpen den Roomsch-Katholieken godsdienst af, om de leeringen van Luther en Calvijn te om helzen, zoo deed zich ook het verschijnsel op, dat vele nieuwbekeerden, door gewetenswroeging of andere redenen aangezet, na verloop van eenigen tijd, weer eene schuilplaats in den schoot der moederkerk zochten. Het was tegen dezulken dat Jeronimus Van der Voort, factor der Goudbloem te Antwerpen, over wien wij hier eenige bijzonderheden willen op het papier brengen, zijn Refereyn van d'omghekeerde rocken binnen Antwerpen schreef. Dit gedicht, als het stuk dien naam verdient, vindt men gedrukt achter Van der Voorts zeer zeldzaam geworden boek (ook door Willems aangehaald), getiteld Het heerlyck bewys van des menschen ellende en miserien onderworpen van het begin der menscheyt totdat hij wederkeert tot den grave, uitgegeven te Dordrecht, by Peeter Verhaeghen, in 1595. Om over de gehalte van het bedoelde Refereyn te laten oordeelen, halen wij er hier anderhalf dozijn regels uit aan. Meer gelooven wij niet, dat de lezers er zullen van verlangen: Jy wanckelbaer mensche broos beuende riet /
Voor d'aenstaende verdriet / al eert v geschiet
Met den wint ghy draeyt:Ga naar margenoot+
Om dat Cayphas Dienstmaecht van ver op v siet -Ga naar margenoot+
De waerheyt ghy // vliet kennende Christum niet/Ga naar margenoot+
Wee v den Haen die craeyt:Ga naar margenoot+
In plaets van tranen ghy v met leughens begaeyt
Christum ghy versmaeyt / af eer ghy wort ghebracht /
Ter proeuen pilaer eermen v t Cruys op laeytGa naar margenoot+
Dwoort in v ghesaeyt // ghy moetwillich versmaeyt
V herte walcht / den brakenden Hond ghy slacht
Die zijn wtspousel wacht / en dat weer op-lecktGa naar margenoot+
Als een gewasschen Soch soekt ghy de vuyle gracht.Ga naar margenoot+
Met Judas inder nacht // ghy 't verraet cleet aentrecktGa naar margenoot+
Hebbende Christum ghekust // maer al imperfeckt
Met Vyghebladren bedeckt // v sondich exploot // is
Waer deur ghy v siel in Judas strop verrecht
Och wee sulcx mensche / want hy leuende doot // is.
Op de op 12 December gehoudene boekverkooping van P. Kockx, te Antwerpen, kwam onder nr 880 van Het heerlyck Bewys een exemplaar voor, verschenen tot Rotterdam, by Dierck Mulm, zonder jaartal, maar waarschijnlijk in 1596 gedrukt. Daarachter volgde Refereyn van de omgekeerde rocken binnen Antwerpen. In hetzelfde boekdeel bevindt zich nog: Het leven en sterven ben ic ghenaemt /
Want wy moeten al sterven om namaels te leven:
Dit beyde te weten elc een wel betaemt /
Wat 't leven en de doot zy, wordt hier beschreven door den zelfden schryver. Dit exemplaar, werd toegewezen aan den heer Fr. Muller van Amsterdam voor fr. 35. Wie was Van der Voort? Hooger is zijne hoedanigheid als factor van de Goudbloem vermeld. Hij bekleedde dit ambt, toen de bloeddorstige Alva in onze gewesten aankwam. De vervolgingen van den Spaanschen dwingeland noodzaakten Van der Voort te ontvluchten. Te Lier aangehouden, gelukte hij er in uit handen te geraken en te ontsnappen naar Holland, waar hij, volgens aanteekening in zijn Heerlyck bewys, zich niet veel heeft kunnen bezighouden met de ‘schoone Konste’ en slechts een werkje heeft kunnen laten opvoeren, dat voor titel draagt: Van den Benaude Christum, en in den catalogus van wijlen hoogleeraar Serrure onder nr 651 vermeld voorkomt. Van der Voort, die zich ook ‘schilder’ noemt (als dusdanig kennen wij niets van hem), moet een avontuurlijk leven hebben geleid. Hij diende onder Willem den Zwijger en woonde de gevechten bij vóór Maastricht, in Frankrijk, vóór Bergen enz. Wie weet iets meer van hem Antwerpen. Alfons De Decker. |
|