De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Vervolg van blz. 166.Beeldhouwkunde. F. Barzaghi en P. Calvi (Milaan) hebben, evenals verleden jaar te Brussel, uitmuntend schoon bewerkte marmeren beelden. Een weinig hoovaardig, zoo betitelde eerstgenoemde zijn beeld van een jong meisje in satijn uitgedoscht en omziende ten einde er zich van te verzekeren of haar slepend kleed goed gaat. Dit uitmuntend stuk werd gekocht, voor 4,000 fr., door den heer L. Keusters, bankier te Antwerpen. Laatstgenoemde der voormelde Milaansche beeldhouwers verdient geroemd om zijn beeld de Verlaten Ariana en twee borstbeelden. A. Bianchi (Rome): Pia De' Tolomei en Het gebed, twee stukken in marmer van echt meesterlijken vorm. F. Beer (Parijs): puike bronzen en marmeren portret-borstbeelden en de Jonge | |
[pagina 174]
| |
Mercurius in gebakken aarde. Van de te Brussel of in de omstreken gevestigde beeldhouwers hebben wij de volgende werken aangeteekend: L. Cambier, marmeren borstbeeld, getiteld: Ons klein Peerke, en gebronsde plaasteren figuren; L. Samain, een marmeren Minnegod op loer; J. Dillens, Een raadsel, zeer eigenaardig beeld; Ch. Van Oemberg, De huwelijksgod (gebakken aarde), Pas uit de kool gekomen en een borstbeeld van dr. Hahnemann; P. De Vigne's Domenica, in 1875 te Brussel tentoongesteld (zie onzen jaargang blz. 190), thans in marmer; er wordt over den aankoop van dat schoone beeld onderhandeld door het ministerie van binnenlandsche zaken en de stad Antwerpen, ten einde het voor het hedendaagsch museum aan te koopen mits 10,000 fr., waarvan de stad Antwerpen er 4000 zou geven; E. Elias, een gebronsd plaasteren Knaapjeshoofd, vlak en breed bewerkt; van dezen kunstenaar zagen wij een door hem met Mewis bewerkt ontwerp van gedenkteeken ter eere van A. Wiertz; E. Lefever, Piocolo en Piccola; J. Nelson, borstbeeld; de Van den Kerckhove's zijn weer goed vertegenwoordigd: Saibas, met een goed gelijkend marmeren borstbeeld van Saville Lumley, de Engelsche minister te Brussel, en een Slapende slaaf (plaaster); Auguste, Vaarwel, tot wederziens, marmeren borstbeeld, en de Lente, in gebakken aarde; Godfried, twee marmeren en een plaasteren borstbeeld; Lodewijk, Cupido aan den boord des waters. Onder andere verdienstelijke stukken halen wij loffelijk aan: J. Halkin (Luik): Op jacht en Schuilhoekje, met schoone hoedanigheden; G. De Groote (Melle, bij Gent): De marbollenspeler; A. Desenfans (Parijs), in gebakken aarde: Romeo en Julia en Liefde en spel; J. Roux (Parijs): de marmeren borstbeelden van prins Gaston van Montmorency en generaal markies de Pimodan, beide toebehoorende aan den baron van de Werve van Schilde; L. Van Biesbroek (Gent): Grietje, een goed beeldje; H. Moulin (Parijs): Het geheim van daarboven, schoone groep in brons; F. Van Havermaet (St.-Nicolaas): welgelijkend portretje in gebakken aarde. Tusschen de goed getroffene borstbeelden in plaaster hebben wij opgemerkt die van de heeren Bamps, de Corswarem en Thonissen, door J. Courroit, van Hasselt; A.L. Goetgebuer, door L. De Vriendt (Antwerpen); baron van Loo-Malfait, door J.B. Martens (Brussel); Capiaumont zoon en G. Mienes, door L. Robbijn (Brussel). Flinke bronzen borstbeelden zijn die van Victor Lagye, door J. Pecher (reeds vroeger in ons tijdschrift vermeld), en van Emanuel Hiel, door P. De Vigne. De met eere in de pronkzaal vertegenwoordigde Antwerpsche beeldhouwers, buiten de reeds genoemde, zijn: Jos. Geefs, met het fraaie borstbeeld Ephigenia, en het afbeeldsel van wijlen gouverneur Teichmann; R. Fabri, met een uitstekend borstbeeld, De lacher, aangekocht voor de verloting; Jos. Ducaju, goed gelijkend marmeren portret van H. Pecher en een plaasteren Christushoofd; J. De Braekeleer, een uitmuntend voor de trekking aangekocht marmeren borstbeeld, De Tyroler, en een afbeeldsel van Wappers; L. Dupuis, een boer en eene boerin uit de omstreken van Rome; D. Duwaerts, Na den dans en Vervloekt zij de slavernij; A. en F. Goemans, een portret in marmer en een Kinderhoofdje in gebakken aarde; F.J. Joris, een geestig bewerkt borstbeeld van Paljas; J. Lambeaux, Het gedwongen bad en De kluchtspeler, twee zeer goede gewrochten; L. Leurs, Weten of Jan niet en liegt, Vóór het bad en de Morgenzoen. Als veelbelovend noemen wij van J. Weyns (Merxem) De jonge modiste en van K. Palinck (Borgerhout) een plaasteren meisjesportret. De pronkzaal gaf ettelijke keurige koper- en staalgravures te aanschouwen. Als dusdanig noemen wij die van de heeren J.B. Michiels (de éénige van wien de maatschappij exemplaren kocht); J.B. Meunier (Brussel), wiens proeve van een portret van Rubens, gegraveerd naar de oorspronkelijke schilderij uit de galerij Degli Uffici, te Florence, inderdaad bewonderd werd; F. Lauwers (Antwerpen), die een zeer goed figuur maakte met zijne plaat naar Dyckmans' Gebed (zie blz. 7); van denzelfden veelbelovenden plaatsnijder was tentoongesteld eene met zorg afgewerkte teekening naar B. Luini; G. Biot, Galatea's zegepraal; A. Danse (Bergen), de Tooverheks, naar J. Portaels, het vroeger door ons vermelde schoone portret van F. Fétis, naar Slingeneyer, benevens eene teekening naar Raphaël; L. Lenain, leerling van Danse, onderscheidde zich gunstig met eene plaat naar Hennebicq, Een nieuwe stand. Wij troffen slechts één Duitsch plaatsnijder aan, G. Eilers (Berlijn), met eene plaat naar Titiaan. Merkwaardige sterkwaterplaten waren tentoongesteld door A. Danse (voormeld), een Stier, naar Troyon; L. Lenain, Jodenhoofd, naar Rembrandt, Saterskop, naar Jordaens en Zicht van Blaton; J.B. Michiels, De Synagoge, naar H. Leys; R. Mols, Zicht van Antwerpen in 1875; mev. Rolin-Jaequemeyns (Gent), Vijf gezichten uit de Kempen en een Stilleven; A. Schaepkens (St.-Joost-ten-Noode), twee zeer schoone Veldgezichten. De roem der houtsnede werd door Ed. Vermorcken, leeraar in het vak aan de koninklijke academie te Antwerpen, alléén opgehouden. Hij stelde een portret van Rembrandt ten toon, dat wij het genoegen hebben hier mede te deelen; het bewijst dat aan de Antwerpsche houtgraveerschool middel bestaat om het vak grondig aan te leeren; dat het onderwijs er degelijk wordt gegeven, hebben wij reeds vroeger bewezen door de mededeeling van proeven van leerlingen die op één en twee jaren tijds zooveel vorderingen hadden gemaakt dat zij, des noodig, met hunne verworvene kunde hun brood zouden kunnen verdienen.Ga naar voetnoot(1) Volharden deze leerlingen in hunne studiën, dan kunnen zij eenmaal naast Brown, Pannemaker, Vermorcken en anderen eene eervolle plaats innemen en zich ook doen schatten in den vreemde, waar gemelde meesters meer dan ten onzent worden gewaardeerd. Hier zij ter loops aangestipt, dat de ondervinding reeds is komen bewijzen dat wij het goed voor hadden, toen wij in 1870 (blz. 15) de herinrichting der houtgraveerklasse bij de koninklijke academie vroegen. Er was ook slechts ééne steendrukplaat op de tentoonstelling: De Leeuw, naar J. Verhas, door F. Van Loo (Gent). Bedoeld kunstvak diende meer door teekenaars en schilders beoefend en aangemoedigd te worden. | |
[pagina 175]
| |
Zorgvuldig uitgevoerde kool-, krijt- en penteekeningen waren tentoongesteld door J. Anthonis, B. Appenzeller, J. Cassiers, E. Schepens, A. Seghers, J.P. Steynen (Antwerpen), P. Belloquet en A. Schaepkens (Brussel). Eene bijzondere vermelding zijn wij verschuldigd aan twee merkwaardige samenstellingen des heeren G. Guffens, bestemd om in muurschilderingen te worden uitgevoerd ten huize van den heer baron van de Werve van Schilde, te Antwerpen; de eene stelt voor: Witten-Donderdag in Sint-Julianusgasthuis te Antwerpen 1304. De aanleggers van dit gesticht, kanunnik Tuclant en Ida Van der List, vergezeld van de leden der familie van de Werve, hunne naaste bloedverwanten, wasschen de voeten der bedevaarders die aan het gastmaal ter herinnering van het laatste avondmaal deel nemen. De tweede samenstelling stelt voor: Huwelijk van Raymond de Pierrepont, stichter van het huis van de Werve, met Walburgis, burggravin van Antwerpen, ingezegend door Burchardus, bisschop van Kamerijk. (Wordt voortgezet). |