De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijStadhuis van Halle.
STADHUIS VAN HALLE
Dit stadhuis, een lief gebouw dat, te oordeelen naar den bouwtrant en het opschrift dat er op geplaatst is, dagteekent van het jaar 1616, werd gebouwd in vervanging van datgene, hetwelk in 1595 afgebrand was. Gedurende de verschillige oorlogen, welke ons vaderland vroeger hebben geteisterd, werd het stadhuis herhaaldelijk door de beschieting der stad bijna vernietigd, doch telkenmale gelukkiglijk hersteld. In 1798 werden door zekere benden, die men hier ter stede de Brigands heette, al de belangrijkste archieven van het stadhuis weggenomen, en te midden der merkt verbrand. Terzelfder tijd stak men ook het vuur aan het gebouw zelf, hetwelk echter nog bijtijds gered werd. Overblijfselen van dien gedeeltelijken brand heeft men in 1849 ontdekt, wanneer men de balken der schepenzaal door andere vervangen heeft. In het begin dezer eeuw dreigde het stadhuis echter geheel in te storten. Het was de bouwkundige Werry, van Brussel welke in 1811 de plans en bestekken voor de herstellingswerken maakte. De onkosten hierdoor veroorzaakt werden op 13,468 fr. geraamd. Het was bij middel eener vrijwillige inschrijving onder de inwoners der stad, dat de noodige gelden tot dit werk werden verzameld. De inschrijvers verbonden zich in 4 jaren tijds de gansche som uit te betalen. Deze herstelling week ongelukkiglijk geheel af van den oorspronkelijken bouwtrant. Men verloor uit het oog dat dit gebouw in den aanvang der xvie eeuw was opgericht geworden, en men ging zelfs zooverre, niet alleen het metselwerk, maar zelfs de arduinsteenen te overschilderen. Verscheidene zalen, stelden dit gebouw samen. De Schepenzaal, 't is te zeggen, de plaats waar de wetgevers der gemeente vergaderden, was vroeger versierd met het in eikenhout gebeitelde wapenschild van den hertog van ArenbergGa naar voetnoot(1). Vóór eene der vensters van die zaal was eene pui of een balkoen, van waar men de wetten, reglementen, enz. aflasGa naar voetnoot(2). Bij het stadhuis was eertijds, op de plaats welke men thans de nieuwe merkt noemt, gevoegd: 1o Een vleeschhuisGa naar voetnoot(3). Zulks blijkt onder andere uit eene rekening, welke wij hieronder mededeelen, waarin bekend wordt dat de beenhouwers der stad het vleeschhuis van het stadhuis gehuurd hebben voor 6 jaren, tegen 84 pond het jaar. | |
[pagina 170]
| |
Er waren 20 kapblokken, bijgevolg 20 beenhouwers, die hunne eetwaar in het vleeschhuis ter verkoop aanboden. Dit gebouw moet reeds van zeer vroeg bestaan hebben, vermits de ontvanger in zijne rekening van 1634 schrijft, dat ‘het aloude vleeschhuis sedert kort (misschien in 1616) herbouwd werd.’ In 1721 wordt het aan de beenhouwers niet meer verhuurd; het is aan de brouwers der stad dat men het afstaat, om hun bier in gereed te maken. 2e Eene Graanhalle; deze was gelegen aan de straat welke naar de poort van 't Vondele geleiddeGa naar voetnoot(1). 3o Eene openbare brouwerij; deze werd ingericht ‘pour la commodité des habitans’ (voor het gemak der inwoners) zegt de beslissing tot oprichting. Iedere burger had het recht er een brouwsel te doen voor 40 stuivers tournoois. 4o Een logeerhuis genaamd ‘l'Ecu de Bourgogne’ dat sedert het jaar 1600 aan de stad behoorde. 5o Eene vischmerkt; deze was vroeger langs den boord der Zenne, op den steenweg gelegen, bij het VossestraatjeGa naar voetnoot(2); maar werd in 1721 achter de graanhalle langs de rivier gemaaktGa naar voetnoot(3). Reeds sedert het jaar 1362 was door Albert van Beieren, regent van Henegouw, de toelating gegeven eene Halle te bouwen ten gebruike der lakenwevers. Ziehier wat de oorkondeGa naar voetnoot(4) desaangaande zegt: ‘Item, avons nous ordenet et accordet que s'il sanloìt boin as communs drapiers de la ville de Hal, pour commun profit de no chier frère, le conte, et de ce ville dessus dite; et assi pour le dite draperie mieuls valoir et plus grande conìssanche retenir que faire, volsisent une hallc comme nous leur octroions que, par l'accort et ordenanche de le plus grande et saine partie des drapiers, faire le puissent.’ Ten einde de bouwkosten te dekken, werd van de nieuwe gildeleden een inkoomgeld geëischt van 2 florentijnsche guldens voor de Hallenaren en 3 voor de vreemden. Het was in 1848 en volgende jaren, dat eindelijk ernstig de handen aan het werk werden geslagen, om de herstelling van het stadhuis volgens de oorspronkelijke plans ten uitvoer te brengen. Vele jaren zijn noodig geweest om het in zijn eerste pak te steken, zooals het er thans staat. Het waren de bouwmeesters Spaeck en De Curt welke beurtelings met dit werk gelast werden. Het stadhuis is in roode kareelen en blauwen arduin gebouwd. Het heeft drij verdiepingen: de eerste dient voor stadswaag. policiewacht en bureel van weldadigheid; de tweede, den dienst des gemeentebestuurs en de derde, voor het vredegerecht en de gemeentearchieven. De beide zijdskanten bestaan uit sierlijke trapgevels in Vlaamschen bouwtrant. De twee marmeren beelden, welke in den voorgevel des gebouws prijken, en de Rechtvaardigheid en de Waarheid voorstellen, zijn van den gunstig bekenden beeldhouwer W. Godebski,Ga naar voetnoot(1) schoonzoon van den wereldberoemde Hallenaar A.F. Servais. In het torentje, dat den voorgevel van het stadhuis bekroont, hangt eene klok, welke vroeger diende om de dekens der neringen en der gilden alsook de schepenen ten rade te roepen. Thans wordt zij enkel gebezigd in tijd van kiezing. Sedert eenige jaren is er ernstig spraak het stadhuis langs den kant der Nieuwt-Merkt te vergrooten tot aan de Zenne. De onkosten daartoe veroorzaakt zullen genomen worden op de somme, welke de stad aan het gemeente-krediet ontleend heeft. Volgens de opgemaakte plans zou er te dier plaatse eene overdekte merkt met feestzaal enz. er boven gebouwd worden. L. Everaert en Jan Bouchery, De Geschiedenis der stad Halle. |
|