Alvorens in de kernschaduw te treden, moet de maan altijd eerst door de geringe schaduw van onzen dampkring en door de halfschaduw gaan; want, zooals reeds door ons is aangemerkt, omringt deze laatste haar geheel, bij elke verduistering en zelfs ook bij elke Appuls. Men ziet dan ook kort voor het begin eener eclips, het licht der maan trapsgewijze verzwakken, en als de eclips aanvangt, dat gedeelte zwart of donker worden welk in de kernschaduw reeds is gekomen.
Bij eene gedeeltelijke maaneclips is dat donker gedeelte door eenen cirkelboog begrensd, en vormt dus eene ronde insnijding of inham op de maanvlakte. Die afgeronde vorm is een bewijs voor de ronde gedaante van de doorsnede des schaduwkegels en dus van de aarde.
Zooals hooger is gezegd, heeft er eene gansche verduistering plaats, als de maan geheel in de kernschaduw dringt. In dien toestand ontvangt zij geen enkele rechtstreeksche zonnestraal; maar, vermits het gedeelte der kernschaduw waarin de maan gaat, niet volstrekt duister is, en, zooals wij reeds weten, er teruggekaatste en door den dampkring der aarde gebrokene stralen indringen, vallen ook een gedeelte dier stralen op de verduisterde vlakte der maan, en zoo komt het dat deze, bij zulke eclips, toch niet geheel onzichtbaar is.
Zij vertoont zich dan aan ons in een geheel eigenaardig, soms prachtig rood of rozenkleurig licht, dat alle mogelijke schakeeringen aanneemt, en zelfs tot zulk een graad klimmen kan, dat de maan er uitziet alsof zij donkerrood gloeit, en dit is vooral het geval, als de volledige eclips plaats heeft wanneer de maan zich op haren grootsten afstand van de aarde bevindt, en zij dus door een smaller gedeelte van den kernschaduwkegel gaat.
De kleur der maan is rood of ten minste roodachtig, omdat de roode stralen des lichts en zelfs al de stralen van het roode einde van het lichtspectrum, minder teruggehouden worden door den dampkring der aarde dan de andere stralen van het lichtspectrum; en ook nog omdat de kleur van de lichtschemering op het, in 't donker staande, gedeelte der aarde en op dezes dampkring roodachtig of rozenkleurig is. De maan ontvangt dus slechts roode lichtstralen en kan er dan ook geene andere terugkaatsen.
Willem Herschel had bij zekere eclipsen witlichtende punten op de roodverlichte maanschijf zien uitschijnen, en hij schreef die lichten toe aan brandende vuurbergen; maar hoogst waarschijnlijk moet men den oorsprong dier lichtende punten zoeken in een zeer sterk, terugkaatsend vermogen, dat sommige maanbergtoppen zouden bezitten, en waardoor het roode licht dat op hen valt eene buitengewone schittering zou bekomen.
In hoogst zeldzame gevallen is de maan geheel onzichtbaar, en als dat is, vertoont zij ons de bovenbeschreven roode tint niet. Dit verschijnsel werd waargenomen namelijk in 1642 en in 1816. Dit geheel verdwijnen der maan, wordt aan eene, in onzen dampkring liggende, oorzaak toegeschreven, zooals aan misten of dampen; maar de echte oorzaak schijnt er nog niet van bekend te zijn, zoomin als die van de trillende of golvende bewegingen die men meer dan eens in het roode licht der maan waarnam, en die men denkt te kunnen uitleggen door bewegingen of veranderingen in onzen dampkring voorkomende.
Thans een woord over de gedeeltelijke maaneclips van den 3n van Vruchtmaand dezes jaars.
In den voormiddag van dien dag was er sterke reden om te twijfelen of de verduistering der maan, door de schaduw der aarde, wel zou kunnen waargenomen worden. Immers, van 's morgens vroeg, hing er eene dikke wolkenlaag in den dampkring, over onze stad verspreid, waaruit, tot 's middags, bestendig een overvloedige regen neerplaste, en het weder meer dan onaangenaam maakte. Menigeen dacht dan ook dat men slechts eene maaneclips, door wolken veroorzaakt, zou te bestadigen hebben.
Gelukkiglijk keerde de wind, een weinig vóór den noen, van Zuid-West naar Noord-West; en het weder veranderde kort na middag. De regen hield op, de zon zond hare stralen mild op de aarde neder, een matige wind blies de wolken weg en des avonds schitterde de maan aan eenen helderen bijna wolkloozen hemel.
Men zou dus de maaneclips kunnen zien, en toeschouwers zouden er stellig niet ontbreken; want het was schoon weder geworden en de, niet te laat plaats hebbende eclips, trof op eenen najaarszondagavond; voldoende redenen, om al wie kon, uit te lokken om het voorspelde natuurverschijnsel gade te slaan. Ook is deze eclips in onze stad door eene ontelbare menigte gezien geworden.
Ziehier den gang der maan door de bijschaduw en de kernschaduwe der aarde. De uren zijn uitgedrukt in middelbaren tijd van Antwerpen:
Volle maan ten 9 ure 30 min. 's avonds.
Ingang der maan in de bijschaduwe ten 7 ure 5 min. 's avonds.
Ingang der maan in de kernschaduwe ten 8 ure 33 min. 's avonds.
Midden der verduistering of hare grootste gestalte ten 9 ure 40 min. 's avonds.
Uitgang der maan uit de kernschaduwe ten 10 ure 47 min. 's avonds.
Uitgang der maan uit de bijschaduwe ten 0 ure 15 min. 's morgens.
Grootte der eclips: 4 duim 7 minuten of 0,343.
Duur der eclips: 2 uren 14 minuten.
De volgende figuur geeft nagenoeg een gedacht van deze eclips: S is eene doorsnede van de kernschaduwe der aarde, en M, M' en M" stellen de maan voor, M bij het begin der eclips of het treden in de kernschaduwe M' bij het midden derzelve en M" bij haar einde of bij het uit de kernschaduwe treden.
Het geschaduwdegedeelte der maan stelt het verduisterde deel, door de kernschaduw der aarde, voor. De grenslijn, dier verduistering, is nochtans verre van, op de maan, zoo sterk afgeteekend te zijn als de figuur het wel zou kunnen doen veronderstellen. Er heeft daarentegen eene trapsgewijze en bijna onmerkbare ineensmelting plaats, van de halfschaduwe en de kernschaduwe, op hunne gemeen-