Oudheidkundige ontdekking te Antwerpen.
Het stedelijk bestuur laat al de huizen afbreken, die er staan in het Wisselstraatje, gelegen tusschen de Grootemarkt en de Oude-Beurs. J.F. Willems teekent in zijn Historisch Onderzoek over den Oorsprong en den waren naem der openbare plaetsen en andere Oudheden van de stad Antwerpen aan, dat de Wisselstraat in vroegere akten ook Warmoesstraat wordt genoemd. ‘Van ouds (zoo schrijft hij) woonden hier vele wisselaren, zilversmeden, en dergelyken.’ De Wisselstraat, die nauwelijks 5 meters breed is, gaat op eene breedte van 14 meters worden gebracht. Wij en verschillende oudheidkenners te Antwerpen, maar voornamelijk de heeren P. Genard en ridder L. de Burbure wisten sedert vele jaren, dat onder de huizen, die de twee hoeken van de Wisselstraat op de Grootemarkt uitmaken, dusgenaamde krochten of monumentale kelders bestonden, die thans door de afbraak der huizen gedeeltelijk ontbloot zijn en veel belangstelling in Antwerpen opwekken.
Gelijk men zien kan uit de hier medegedeelde afbeeldingen,
welke in 1861, ten verzoeke van den heer P. Genard, door den heer J. Dero geteekend en door wijlen Jos. Hemeleer op hout gesneden werden, zijn de bewuste kelders in spitsbogigen stijl gebouwd. De gewelven dragen op pilaren met gebeeldhouwde kapiteelen. Deze laatste belmoren naar den bouwtrant te oordeelen, tot de elfde eeuw; misschien zijn zij nog ouder. De spitsbogen schijnen van een later tijdstip te wezen.
Van welke gebouwen mogen die welfsels van rooden baksteen en die arduinen pilaren de overblijfselen zijn?
Aan gissingen is natuurlijk
geen gebrek. Sommigen geven als hunne meening te kennen, dat, wat nu onder den grond gevonden werd, eens met den beganen grond gelijk heeft kunnen staan en in den loop der eeuwen begraven werd, doordien de grond der stad werd verhoogd, zoowel om de overstroomingen, door de Schelde veroorzaakt, tegen te gaan, als om redenen van gezondheid en door andere oorzaken. Misschien, zeggen zij, behooren die overblijfselen tot een overoud Antwerpsch stadhuis.
Anderen brengen in herinnering, wat door Mertens en Torfs in de Geschiedenis van Antwerpen wordt gemeld i, blz. 600, ii, blz. 101, over wisselaarskramen waarmede men in de xiie eeuw in en rond de Antwerpsche hoofdkerk stond; omtrent 1336, verhalen voornoemde schrijvers, werden die wisselbanken uit den tempel en van het kerkhof gebannen, en kort daarna legde de stad de tegenwoordige Wisselstraat aan, waarin zich de wisselaren vestigden. Deze straat werd getrokken op eenen grond. die aan den hertog van Brabant toebehoorde. In verband hiermede, wordt door belangstellenden de vraag gedaan, of op den bewusten grond niet een of ander groot gebouw stond, dat het eigendom des hertogs was en waarvan de afgebeelde welfsels en pilaren zouden voortkomen?
Zijn het, zoo vragen weer anderen, geene oude wijnkelders? Antwerpen was in vroeger eeuwen eene zeer belangrijke markt voor den wijnhandel. Zij, die de laatst aangehaalde vraag stellen, doen tevens opmerken, dat andere naburige huizen, namelijk op de Groote-markt, de woning van den heer Ed. Van der Straten, nr 50, en die van den heer H. Van den Wyngaert, Kaasrui nr 3, kelders of krochten bezitten die in denzelfden aard en als het ware eenigszins volgens hetzelfde plan zijn gebouwd.
Pro memoria, maken wij ook nog gewag van het gevoelen van enkelen, die het niet als onmogelijk beschouwen, dat de ontdekte pilaren en kapiteelen zouden voortgekomen zijn van een belangrijk afgebroken gebouw en aangekocht geworden door personen die in de Wisselstraat (en op de Grootemarkt en de Kaasrui dus ook?) nieuwe huizen bouwden, voor welker kelders zij dezelve zouden hebben benuttigd.
Al de gissingen samenvattende, komt men tot het besluit, dat men hoegenaamd niets weet aangaande den oorsprong van de ontdekte bouwwerken. De stedelijke archieven, waarin nog steeds ieverige opzoekingen worden gedaan, schijnen niets te bevatten, welk over de zaak eenig licht zou kunnen verspreiden. Dit zou wellicht anders geweest zijn, indien de oudste archieven niet verbrand waren, tijdens het woeden der Spaansche furie (4 November 1516).
Hoe of het zij, het Antwerpsch stadsbestuur heeft bevolen de raadselachtige oude bouwwerken, die, ook op zich zelve genomen, zeer merkwaardig zijn, niet uit te breken of te schenden. Door den heer burgemeester L. de Wael zijn de heeren L. de Burbure, oudheidkenner, P. Genard, stadsarchivaris, P. Dens, stadsbouwmeester en G. Royers, stadsingenieur, in commissie gesteld, ten einde de nasporingen voort te zetten. Indien het de moeite waard geacht wordt, zal het stadsbestuur de gezegde kelders in goeden staat doen brengen, er een behoorlijken ingang laten aan maken en ze blijvend zichtbaar stellen als overblijfselen van het oude Antwerpen.