kwam slechts zelden bij zijne zusters, maar telkens na zijn bezoek zag men betraande en bekommerde gezichten, en het was licht te vermoeden, dat hij slechts kwam om de arme vrouwen geld af te persen. Tot het kleine huis, dat met hypotheken was belast, zooals ik toevallig vernam, behoorde eene perceel hof- en bouwgrond, hetwelk zich ter lengte van eenige honderd schreden achter het huis uitstrekte en bij de snelle vergrooting der stad eene goede plaats was om te bouwen, die eene aanzienlijke waarde moest hebben. De omliggende grond behoorde aan verscheidene rijke speculanten, en een van hen had reeds beproefd, het stuk grond van de zusters te knopen, doch was steeds door haar afgewezen. Maar op eens waren zij genoodzaakt, andere maatregelen te nemen. Max von Zittel had zich op zekeren morgen doodgeschoten, dewijl hij zoo vol schulden was, dat hij moest vreezen afgestraft te worden en in radelooze wanhoop zich zelfs, gelijk men zeide, schuldig had gemaakt aan het maken van een valschen wissel. De man, die den valschen wissel van hem had ontvangen, was juist die buurman, die reeds lang het stuk grond begeerde te bezitten. Deze maakte dus met de zusters een contract, waarvan ik eerst vele jaren later kennis kreeg, want hoewel ik toenmaals bij dit ongeluk, dat de arme zusters trof en dat haar geheel ternederdrukte, haar mijnen bijstand en raad aanbood tot het in orde brengen der zaken van haren ongelukkigen broeder, hadden Wally en Cenzi uit valsche schaamte dit geweigerd en zich bediend van de hulp eens mans, die tevens de zaakwaarnemer harer tegenpartij was. Slechts Sofia, de blinde, die, hoewel slechts weinige jaren jonger dan hare zusters, door deze als ‘het kind’ werd behandeld, had er toen op aangedrongen, dat ik, als haar huisgenoot sedert vele jaren en oprechte vriend, in hare aangelegenheden ingewijd of ten minste geraadpleegd zoude worden. Maar de goede zielen hadden in haren zielsangst mij niet willen bekennen, welke onbezonnenheden
den dood haars broeders hadden veroorzaakt; zij hadden het aandenken aan den ongelukkigen Max nog na zijnen dood vlekkeloos willen houden en daarom de grootste opofferingen gedaan, zonder te vermoeden, dat de redenen van zijnen zelfmoord reeds lang het onderwerp waren van de gesprekken in de geheele stad.
Sedert dit vreeselijk ongeluk, dat de drie zusters had getroffen, waren zeven jaren verloopen. De wond, die de dood haars broeders in hare harten had geslagen, was geheeld, maar de hulpelooze wezens waren nu veel meer menschenschuw geworden. Zij leefden in eene fatsoenlijke armoede, die mijn diepste medelijden verdiende; zij vervaardigden vrouwelijke kleedingstukken voor anderen, en de eenige ondersteuning, die men haar konde doen toekomen, was de vrijwillige verhooging der huishuur en de schadeloosstelling voor de bediening, die ik haar gaf, en waartoe ik ook de oude dame onder mij overhaalde. Deze dame von Ammerang was rijk en stond alleen in de wereld; slechts hongerige erfgenamen, verre bloedverwanten, wachtten op haren dood; maar ondanks haren ziekelijken toestand, was zij zeer aan haar geld gehecht, en het had moeite gekost, haar tot deze vermeerderde uitgave te bewegen, en toch beminde zij, zooals zij zeide, de drie juffrouwen von Zittel, vooral de blinde Sofia, en had haar beloofd, haar in haar testament te bedenken met een bezet dat haar zoude bewaren voor verdere zorgen en daarmede de schuld van dankbaarheid vereffenen, die zij zonder tegenspraak aan de drie zusters had. Naar de verzekering dezer vrouw was het testament reeds lang gemaakt, waarin zij voor hare huisvrouwen had gezorgd. Op zekeren nacht kreeg zij een hevigen aanval van jicht en was nog vòòr den middag een lijk. Hare bloedverwanten lieten terstond alles verzegelen en de gewoone rechtsvormen werden in acht genomen. Maar men vond geen testament, want dat, welk mevrouw von Ammerang vroeger had gemaakt, was door haar vernietigd, en zij had het van week tot week uitgesteld om een ander te maken. De nalatenschap werd van rechtswege onder hare bloedverwanten verdeeld, en de drie zusters Zittel bekwamen niets. De erfgenamen hadden haar niet eens een aandenken van de afgestorvene gegeven.
Dat was een harde slag voor de drie zusters, vooral daar de blinde sedert eenigen tijd zoo ziekelijk was, dat zij het bed niet meer konde verlaten. Wally was als vernietigd, en Cenzi, die anders nog de meeste geestkracht aan den dag legde, liet zich nauwelijks meer zien; zij was bleek als eene schim geworden en had altijd betraande oogen. Ik vraagde te vergeefs naar de oorzaak van haren kommer, met het doel, haar naar mijn beste vermogen te helpen. Op zekeren morgen, toen ik, naar mijn kantoor gaande, den trap afkwam, zag ik eenige mannen van gewoon uiterlijk in den gang der eerste verdieping staan en bij hen de oude dienstmeid, die ontroostbaar was en wanhopend weende. ‘Wat is er? wat moet hier geschieden?’ vraagde, ik een der mannen, want ik vermoedde niets goeds. ‘O, niets, wij komen de zegels leggen, zeide de aangesprokene onverschillig; de deurwaarder is binnen en geeft haar bericht daarvan.’ Ik trad de kamer der zusters binnen en vond Wally en Cenzi in de diepste ontroering en geheel ontsteld, terwijl de blinde in het aanpalende vertrek luide weende en jammerde. Het was een treffend tooneel, en wat ik op mijne navragen bij de zusters en den deurwaarder en door het inzien der papieren langzamerhand vernam, was nog schokkender: de ongelukkige vrouwen waren zonder bescherming en tot den bedelstaf gebracht. De toestand van haar vermogen was zoozeer verward, dat ik er in 't geheel geen begrip van had; zij waren nauwelijks meer te helpen. Zij hadden zich jegens den schuldeischer van haren broeder Max tot het nakomen der schriftelijke beloften van den gewetenloozen verkwister verplicht, de schulden haars broeders te erkennen, den schuldeischer eene hypotheek op het stuk grond achter het huis en voor het overige eene schuldbekentenis te geven, en hadden zich door deszelfs verzekering, dat hij voor deze schuld slechts drie ten honderd rente verlangde, die zij hem naar believen en naar hare krachten konden betalen, laten misleiden. Aan
den anderen kant had die schuldeischer, een zekere baron Schreitberg-Spauereck, haar hiertoe gedwongen door de bedreiging, dat, als zij de schulden van haren broeder niet