De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stad Antwerpen.
|
PROGRAMMA: | ||
---|---|---|
ZONDAG, 13 AUGUSTUS. | ||
1. | Aanvangstuk der opera Hamlet | Alex. Stadtfeld. |
2. | De levenstijden, gedicht van Em. Hiel (Iste deel) | Willem De Mol. |
3. | Fantazij-Aanvangstuk nr 2 van de Fragments Symphoniques | Th. Radoux. |
4. | IXe Symphonie met slotkoor Aan de Vreugde. (Schiller) | L. Van Beethoven. |
MAANDAG, 14 AUGUSTUS. | ||
1. | Wij danken u, God! cantate | J.S. Bach. |
2. | Aanvangstuk (ouverture de concert) | J.F. Fétis. |
3. | Het Woud, gedicht van Karel Versnayen, slotkoor | Leo Van Gheluwe. |
4. | De Oorlog, gedicht van Jan van Beers, 1e en 2e deel | Peter Benoit. |
DINSDAG, 15 AUGUSTUS. | ||
1. | IIIe Symphonie | K.L. Hanssens. |
2. | Jacoba van Beieren, gedicht van Em. Hiel | Jan Van den Eeden. |
3. | Andante uit de 2e Symphonie | Leo de Burbure. |
4. | Inleiding en Bruilofstkoor uit het 3e bedrijf der opera Lohengrin | Richard Wagner. |
5. | Concertstuk voor piano-forte | G. Huberti. |
6. | De zege der wapens, gedicht van dr. Van Oye | H. Waelput. |
Het groot nationaal muziekfestival waarvan wij reeds vroeger gewaagdenGa naar voetnoot(1) zal op 13, 14 en 15 Augustus plaats hebben in de groote zaal der koninklijke Harmonie maatschappij. Dit feest is ingericht door de Société de musique met de geldelijke ondersteuning van het rijk, de provincie en de stad, onder het eerevoorzitterschap van de heeren gouverneur der provincie en burgemeester der stad Antwerpen en met de welwillende medewerking van mevrouw Am. Sch.-S. (piano) en den heer H.C. (tenor); het getal uitvoerders is 900, waartusschen 750 zangeressen en zangers, muziekliefhebbers der stad, en 150 orkestleden. Solisten: juffrouw Adolphina Biemans, soprano; mevrouw Valentina De Give-Le Delier, mezzosoprano; juffrouw Mina Sleeckx, soprano; de heer E. Blauwaert, baryton; de heer J. Van Cauteren, tenor; de heer Jos. Callaerts orgelist. De leiding van het festival berust bij Peter Benoit. Wij laten hier het omstandig programma volgen, waarin de werken van Vlaamsche kunst eene ruime plaats beslaan.
Het orgel komt uit de werkhuizen van A. Cavaillé-Coll, te Parijs, iets wat niet zeer bemoedigend is voor onze Belgische orgelmakers. De uitvoeringen zullen telkens plaats hebben ten 2 ure namiddag; de algemeene repetitiën van de 1ste uitvoering Zaterdag 12 Augustus, ten 8 ure 's avonds; voor de 2de uitvoering, Maandag 14, ten 7 1/2 ure 's morgens, voor de 3de, Dinsdag, 15, ten 7 1/2 ure 's morgens. Prijzen der plaatsen: fr. 15, voor de drie uitvoeringen, fr. 8 voor ieder. Op de bovengaanderijen: fr. 12 voor de drie en fr. 5 voor ieder afzonderlijke. Voorde repetiën: benedenplaatsen, 3 fr., bovenplaatsen, 1 1/2 fr. Het gedicht: Jacoba van Beieren, van Em. Hiel, hebben wij in onze eerste aflevering van dit jaar medegedeeld.
Juist ten half drie 's achternoens gaf Peter Benoit, op Zondag, 13 Augustus, het sein voor den aanvang van Alexander Stadtfelds inleidingsspel van het opera Hamlet, uitmakende het eerste nummer van 't vorenstaande programma. Het weder begunstigde het festival niet. Buiten, blaakte men in de brandende zon; binnenshuis, smachtte men als in eenen oven. Ten 3 ure teekende het weerglas in het lokaal 38 graden. Begrijpelijk was het, dat, bij zulke hitte, niet al de plaatsen bezet waren. Toch was de opkomst zeer talrijk te noemen. Het stuk van Stadtfeld stelde het publiek in staat, zich reeds dadelijk een gedacht te maken over al de krachten van het orkest. De heeren uitvoerders kweten zich glansrijk van hunne taak en wonnen hunne hoorders eenparig voor zich. Groot waren de moeielijkheden aan het voormelde inleidingsspel verbonden; maar de heeren muzikanten kwamen die te boven, alsof het volstrekt geene moeielijkheden waren. Het gewrocht van Stadtfeld is een zeer kernig stuk; aan diepte van gevoel paart het een rijkdom van bewerking, die ons treurig stemde, toen wij vernamen, dat de meesterhand, die dezen notenschat samenstelde, zoo vroeg verstijfd was. Stadtfeld, zoo vernamen wij in de zaal, verwisselde het tijdelijke met het eeuwige op nauwelijks 27-jarigen leeftijd. Hij was Duitscher van geboorte, doch bewoonde België van kindsbeen af.
Het eerste stuk der Levenstijden, gedicht door Hiel, getoonzet door Willem De Mol, vormde nr 2 van het zondagsprogramma. Hier alweer kregen wij dus een werk van een jong gestorven muzikant. In 1874, blz. 140 en 158, gaf ons tijdschrift zijne levensschets en zijn portret. De Levenstijden maken een oratorio uit, dat door De Mol onvoltooid werd achtergelaten. De liefelijke geest van den betreurden componist leeft en tintelt door gansch het stuk, hoezeer niet overal met even krachtigen adem. Er zijn, in wat ten gehoore werd gebracht, zwakke deelen waar te nemen. Over het geheel, verdiende De Mols werk evenwel de eer, op dit festival te worden uitgevoerd en wij danken er de inrichters voor, dat zij ons in de gelegenheid stelden er kennis mede te maken. De zangers en zangeressen toonden in de Levenstijden dat zij niet voor het orkest behoefden onder te doen.
De uitvoering der Fragments symphoniques van den heer Waalschen toonzetter Th. Radoux, zal dezes faam bij al de aanwezigen merkelijk hebben doen stijgen. Wij hebben zelden aangenamere muziek gehoord. Zij werd onberispelijk en als met liefde door het orkest vertolkt.
En wat zullen wij zeggen van de ixe symphonie van den onsterfelijken Beethoven? De uitvoering van dit ongeëvenaard gewrocht heeft al de aanhoorders verrukt, heeft hen van geestdrift doen trillen. Grooter en verhevener kunstgenot dan het aanhooren dezer symphonie, gelijk zij op het festival werd voorgedragen, verschaft, schijnt ons wel niet denkbaar. Men gevoelt zich als der aarde ontdragen en overgeplaatst in eene wereld, die geheel van de onze verschilt. Hemelsche muziek, hoe bewonderden wij uwe geheimzinnige, onafgemetene, onbeschrijfelijke macht! Hoe nam het vernuft van den grooten Duitschen meester al de daar aanwezigen in beslag! Met welke godsdienstige stilte, met wat onverdeelde aandacht luisterden ouden en jongen naar die verhevene accoorden! En wat een donder van toejuichingen brak er los, toen de laatste klanken eindelijk verzwonden en de betoovering ophield! De uitvoering is merkwaardig goed geweest. Zoo ergens, dan stonden de uitvoerders hier voor moeielijkheden, die ook de stoutsten en bekwaamsten konden doen schromen. En al die moeielijkheden zijn schier zonder hoegenaamde hapering verwonnen geworden. Deze uitvoering, wij aarzelen niet het te voorspellen, zal den aanhoorders nooit uit het geheugen gaan.
Maandag, 14 Augustus, was Bachs cantate, Wij danken u, God, het eerst aan de beurt. Landgenooten van den componist verzekerden ons, dat dit stuk, als dusdanig, nergens zijne weerga heeft. Of dit werkelijk zoo is, kunnen wij niet bevestigen; daarentegen willen wij gaarne gelooven, dat cantaten van die gehalte ongemeen schaarsch zijn. Dit lof- en dankgezang werkt op het gemoed met aangrijpende kracht. Men zou het bijna majestatisch mogen noemen, zoo veel verheven godsdienstige zin ligt er in besloten. De voordracht was krachtig en vast.
Nr 2, een inleidingsspel van concert, van J.F. Fétis, werd door het orkest flink weergegeven en stelde op voortreffelijke wijze de degelijke hoedanigheden van den maker in het licht, die onder de beste Belgische toonzetters onzer eeuw verdient gerangschikt te worden.
Nr 3 geleidt ons in het Woud. Hoor, Blauwaerts prachtige volle stem:
Geheel de zaal hing aan des zangers lippen. Treffend viel het koor daarop in:
De samenstelling van Van Gheluwe heeft een zeer gunstigen indruk gemaakt; zij werd door het publiek op de vleiendste wijze voor den jongen meester bejegend. Er mag van getuigd worden dat zij is gezonde en eigenaardige muziek, vol dichterlijke opgewektheid en ongedwongen en los bewerkt. De voordracht liet bijna niets te wenschen over.
Nr 4: zangers en muzikanten gorden zich aan voor De Oorlog. Het programma belooft er ons het eerste en tweede gedeelte van. Leve Benoit! zoo klinkt en herklinkt het door de ruime zaal, als om den moed des meesters aan te vuren voor den zwaren arbeid die hem wacht. Leve Benoit! herhalen zangers, zangeressen en muzikanten, en men hoort het uit dien kreet, dat hij opgeweld is uit harten, die samenkloppen niet dat des meesters. De stilte herstelt zich. Daar gaat het er op los. De Oorlog is begonnen. Wat eene wegslepende, kernige, doordringende muziek! Hoe doet zij al onze gemoedssnaren trillen, welk eene wereld van beelden toovert zij ons voor den geest, hoe groot een afstand geeft zij ons niet te doorloopen, hoe voert zij ons van de laagte naar de hoogte en geleidelijk of in duizelingwekkende vaart weer van boven naar beneden! En - maar luister, daar klinkt de wegslepende zilveren melodij der aardgeesten:
Wat afwisselende rijkdom van muziek krijgen wij te genieten tot dat bereikt zij het liefelijk stemmige:
De toonzetter evenaarde den dichter in dit bekoorlijk tafereel van het land- en herdersleven.
Daar volgt de krachtige solozang: de mensch die uitroept dat:
Na de vlijmende wantonen der spotgeesten, die den trotschen menschenzang onderbreken, volgt het brekend, ijzige gezang van den geest der duisternis; daarop het koor der droevig gestemde aardgeesten, die den redeloozen krijg zien naken. Daar beveelt het geweld: 't Zwaard uit de schee! en triomferend roepen de geesten der duisternis na: Te wapen! Hoor de soldaten, door den vechtersroes bedwelmd:
En het weegeklag der vrouwen:
Het klagen der arbeiders, afgewisseld met de bloeddorstige krijgsgezangen en het tartend invallen van den spotgeest en de geesten der duisternis, leidt ons tot het slot van het eerste gedeelte van Benoits meesterlijk oratorio.
In het tweede gedeelte ontvouwt zich de vreeselijke krijg. De uitstekende componist doet zijne hoorders inderdaad al de ijselijkheden van het slagveld aanschouwen met de oogen der ziel Gedurende heel de uitvoering van dit tweede gedeelte is men letterlijk bedwelmd. Men doorleeft al de kansen van een verwoed gevecht. Zóó geweldig is de indruk, zóó diep grijpt deze machtige muziek in al de roerselen van ons gemoed, dat men zich als verlicht gevoelt, wanneer het zwijgen van zangers en orkest eindelijk de begoocheling doet ophouden.
Bij de eerste uitvoering (zie onzen jaargang 1875, blz. 141), noemden wij De Oorlog een meesterstuk. Dit getuigenis kunnen wij thans andermaal onderschrijven.
Aan het slot der uitvoering, brachten uitvoerders en publiek den heer Peter Benoit eene inderdaad geestdriftige hulde. Of zij verdiend was!
De uitvoering was zeer merkwaardig en zij zou dit ongetwijfeld nog in ruimere mate zijn geweest, zonder den afmattenden invloed der zwoegende hitte, van welke omstandigheid het onrechtvaardig zou zijn den zangers en muzikanten geene rekening te houden.
Het programma van den derden dag, 15 Augustus, had de iiie symphonie van K.L. Lanssens tot inleiding. Dit puik gewrocht werd door het orkest op onverbeterlijke wijze voorgedragen.
Uitmuntend werd daarna het eerste deel van Jan Van den Eedens Jacoba van Beieren gezongen. Wij gaven dit gedicht van E. Hiel in onze eerste aflevering van dezen jaargang. De samenstelling bevat zeer schoone partijen. Over het geheel, vormt zij een verdienstelijk werk, dat groote verwachtingen van den toonzetter laat koesteren.
Leo de Burbure's Andante uit zijne iie symphonie beleefde vervolgens hare tweede uitvoering. De eerste dagteekent van 1863. Het stuk stond de proef op waardige wijze door. Het orkest had zich als vereenzelvigd met den meester, die zeker voldaan zal geweest zijn over de in allen deele keurige wijze, waarop zijn werk weergeven werd.
Als 4e nummer kregen wij eene brok van de muziek der toekomst te hooren, namelijk de inleiding en het bruiloftskoor uit Wagners Lohengrin. De indruk was over 't algemeen zeer gunstig. Het koor, met zijn:
is eene parel van zoete, wegslepende melodij. Flinke uitvoering.
Het concertstuk voor piano-forte, van G. Huberti, hadden wij ongaarne op het anders zeer welgevulde programma gemist, vooral daar het werd gespeeld door eene kunstenares als mev. Schnitzler-Selb, die het wist terug te geven in al zijnen omvang, met al zijne kracht en kleur. Alle hoorders waren verrukt over de kunde der begaafde jonge vrouw.
Als laatste stuk kwam op het programma voor, de Zegen der wapens, feestcantate van H. Waelput, voor de eerste maal te Gent uitgevoerd in 1872. Wij hoorden deze cantate voor het eerst. Zij verdiende de eer, gedurende het festival ten gehoore te worden gebracht. De samenstelling is breed opgevat en in een waarlijk rijken en aangenamen toongang geschreven. Sommige partijen zijn echt meesterlijk bewerkt. Het thema, dat de dichter (dr. Van Oyen) zich had gesteld, is door den toonzetter uitmuntend begrepen geworden. 't Heeft hem begeesterd en het was dan ook duidelijk te hooren, dat hij het overal goed aan- en volgehonden heeft. De uitvoering verdient geroemd.
Hiermede ontleedden wij kortbondig en getrouw het groote festival van 13, 14 en 15 Augustus. Het is boven verwachting gelukt. Moeielijker onderneming werd in België op muzikaal gebied nog niet gewaagd en er kan dan ook geen lof genoeg toegezwaaid worden aan de inrichters. De Société de musique heeft in den volsten zin des woords, verdienstelijk gemaakt jegens de kunst.
Over de wijze, waarop Peter Benoit het driedaagsche festival heeft geleid, zullen wij het niet ondernemen te spreken. Om een besef te hebben van de kunde, welke hij daarbij heeft aan den dag gelegd, moet men de zangers en de muzikanten hooren. Zij zelven vinden geene woorden om hunne bewondering voor den meester lucht te geven. Een dapper generaal die aan de spits zijner soldaten een zware zegepraal behaald heeft, kan zijnen wapenmakkers niet meer achting, waardeering en genegenheid voor zich inboezemen, dan Peter Benoit veworven heeft bij al de leden van het kunstlegioen, waarover hij in de zaal der Harmonie den staf gezwaaid heeft.
Al de uitvoerders te zamen waren ongeveer 900 sterk. Het orkest bestond uit: 1 solo-viool, 1 hobo-solo, 20 eerste en 20 tweede violen, 14 alt-violen, 11 kleine en 12 groote basviolen, 4 fluiten, 4 hobos, 4 klarinetten, 4 baspijpen, 8 hoorns, 10 trompetten, 6 bazuinen, 2 saxophonen, I contra-baspijp, 3 tubas, 2 pauken, 1 triangel, 1 trom en 1 groote trom.
De solisten waren: mev. A. Schnitzler-Selb (piano), mej. Ad. Biemans (soprano), mev. De Give-Le Delier (mezzo-soprano), mej. M. Sleeckx; de heeren H. Collin (tenor), Ed. Blauwaert (baryton), J. Vercauteren.
Voor het orkest hebben, buiten Antwerpen, verschillende steden des lands en ook Duitschland muzikanten geleverd.
Daarentegen waren al de zangers en zangeressen te Antwerpen aangeworven.
De onder-bestuurder van het festival was de heer H. Possoz. De repetenten waren de heeren J. Moreel, J. Vercauteren en T. Storms; de begeleiders, de heeren J.J. Blockx en F. Mordach.
Onder meer, werd Peter Benoit de volgende hulde op dichtmaat gebracht, door den heer Pieter Vierhout:
Den Heere Peter Benoit, na afloop van het muziekfestival, uitgevoerd te Antwerpen op 13, 14 en 15 Augustus 1876.
- voetnoot(1)
- Zie blz. 48, 73, 82 en 1875 blz. 167.