| |
Antoon Van Ysendyck.
Vervolg van blz. 109.
Zondag 30 Mei ging Van Ysendyck verschillende kerken en gebouwen zien met de heeren Van Immerseel en Verstrepen, twee Antwerpsche fondsenmannen; 's namiddags begon hij het portret van den eerstgenoemde te schilderen, waaraan hij ook geheel den volgenden dag arbeidde. Den 1n Juni begon hij het portret van den heer Ph. Storms, die te Antwerpen in de Huidvettersstraat in het huis thans nr 21 woonde; 's avonds ging hij met Van Immerseel naar den Feydauschouwburg. De twee volgende dagen gewerkt aan voornoemde portretten, den eenen dag 's avonds de Opera bezocht en 's anderendaags tegenwoordig geweest in den tuin Beaujon (Champs Élysées) bij de opstijging van vijf aan elkander gehechte luchtbollen, bestuurd door eene dame, die in de hoogte een vuurwerk afstak; daarna een rijtoer gemaakt over de Montagnes Russes met Berré, Van Immerseel, Verstrepen, Storms en eenen heer Leysen en dezes vrouw, welke laatste in Frankrijk op speelreis waren. 4 Juni, Talma zien spelen in het Théatre Français, den volgenden dag geschilderd en den 6n (Sinxen) gewandeld; 7 en 8, geschilderd eene kopij van Le Sueurs Paulus, nr 199 in den Louvre; den 12n het portret van Van Immerseel voltooid; den 13n gewerkt aan dat van Limelette, en den 14n dat van Storms afgemaakt. Volgens een bijzonder schrijven van den jongen schilder betaalden deze heeren goed en gaven hem vele bewijzen van belangstelling. Hij werkte ook veel in het museum. Den 19n begon hij de schilderij voor Herenthals. Zondag 20, Sacramentsdag: ‘In alle de kerken (zoo schreef Van Ysendyck) zyn de processien luysterlyk uytgegaen; in die van St. Germain l'Auxerrois, heb ik het geheel hof gezien, agter het Alderheyligste, den hertog en de hertogin van Angoulême, den graef van Artois, de hertogin van Berri enz. enz.,
alles met de aldergrootste pracht; alle de wegen waeren gedecoreert met Goblins, en aen de Louvre was een grooten tempel tegen de Pont des Arts.’ Van den 21n tot den 30n schilderde hij t'huis en in het museum. Den 30n ging hij naar de Opera, waar men vertoonde Aladin ou la lampe merveilleuse. De tien eerste dagen der maand Juli werkte hij aan het tafereel voor de kerk van Herenthals. Den IIn bezocht hij met Berré het kabinet van den heer La Fontaine; den volgenden dag legde hij een bezoek af bij F. KinsonGa naar voetnoot(1) die hem zijne tafereelen toonde en zich onledig hield met de uitvoering van het portret der hertogin van Angoulême en dat eener hofdame in 't zwart gekleed.
Wat voorgaat geeft een gedacht van de wijze, waarop de jonge schilder in de Fransche hoofdstad zijnen tijd doorbracht, en men heeft kunnen nagaan, dat hij daarbij de kunstbezigheden steeds eene ruime plaats voorbehield. Den 6n Augustus 1824 schreef hij aan Van Brée den volgenden brief:
Mynheer Van Brée,
Ik koom van de schilderijen te zien die hier voor de concours van Roomen dienen, verbeeldende de dood van Alcibiades, waar onder zeer goede en slegte zyn gelyk ordinaire; het inliggend schetsje is het gedagt van die my de beste voorkomt door La Rivière, élève de Mr. Gros, die al verscheiden keeren den tweede geweest is; daer zyn deelen op, die uitmuntend zyn van executie; over de compositie zal ik UEd. laeten oordeelen die zeer veranderd is aen zyn schets dewelke nogtans maer eenen omtrek is; de couleuren zyn zeer blinkend (lumineus), dat ik te weynig heb; zy leeren my ook, gelyk UEd. my dikwyls zegde, dat ik de sujekten te stil traiteer, zonder nogtans exessen te doen, gelyk sommige van dezen. Men zegt dat het wel November zal zijn eer de primussen hier vertrekken; ik vrees dat de dagen dan al zoo kort zyn, als men onder de weg wat wilt zien.
Van den 15 July is het museum weer geslooten voor de modern salon, maer ik myn schilderyken meest geëyndigt heb en eenige andere studiën, want ik heb nog eenige dagen by gekregen met sommige artisten; nu ben ik aen de schildery van Herenthals bezig, die ik tegen wil doen, en met groot spyt; zy houdt my van veel schoon dingen af, maer ik heb ze beloofd. Ik zou ook moeten een portret en pied nog maeken, maer het is om die zelve reden gelaeten, dog een buste (maak ik) omdat het een zeer fraay persoontjen is. In de Luxembourg wil ik nu gaan beginnen en zoo zal myn te kort verblyf hier eyndigen.
Ik heb gisteren het plaisier gehad by uwe familie te dineeren die u van herte groete. M. Ricquier denkt op het laetst van deze maend in Antwerpen te zyn en zoo naer Amsterdam te gaen met Mr. Van Dael; ik meen dat er Berré ook zal komen.
Mr. Kinson heeft my zyne werken getoont; wy hebben nog lang van UEd. gesproken en heeft my belast van hem te rappeleeren aan uwe gedagtenis en insgelyks Mr. De Meulemeester
| |
| |
enz. Ik moet gelooven dat het door de menigvuldige schoonheden komt die ik hier zien dat myn eygen werk zoo slecht voorkomt, want het toont my nog veel slegter als in Antwerpen. Geloofd toch niet, Mr. Van Brée, dat ik moeyte zal spaeren; als ik maer wist waeraen dat het schilde; ik ben zeer nieuws, gierig om die Expositie te zien; men zegt dat ze zeer brillant zal zyn. Uw famillie en vrinden trachten om UEd. dien tyd hier te zien en vaerwel. Uw aengehechten dienaer en vriend.
Erinnerd my altyd als 't u beliefd aen Me. Van Brée en zoon etc. Myn boeken ontvangen.’
Den 25n Augustus, feestdag des konings, had de opening plaats der tentoonstelling van kunstwerken van levende meesters. Den 5n September schreef Van Ysendyck:
‘Dat is wederom een nieuw Parys voor my en toont my de schoonste studiën die ik kan wenschen. Van tyd tot tyd heb ik wel eens een plaisierken met mijne vrienden die zeer schrander (?) leven; verders heb ik mijne occupatie genoeg t' huys, zoo dat ik my weynig met de bedorven zeden moet moeyen. Den 25n, koningsfeestdag, zal ik nooit vergeten; ik dacht dat de geheele wereld in Parys verzameld was om hem te vieren; men zegt dat de koning deze maend niet zal uytbrengen; hij is zeer slecht.’
Men weet dat Lodewijk XVIII den 16n September 1824 overleed. Hij werd den 23n begraven met groote plechtigheid te St.-Denis en den 27n deed Karel X zijne blijde intrede te Parijs. Daags te voren, 26 September, had Van Ysendyck zijn tweede stuk voor Herenthals naar Antwerpen gezonden.
Het is van dezelfde grootte als het eerste (zie blz. 100) en stelt voor: De plechtige inhaling der hostiën, welke in processie naar de kerk worden wedergebracht. Het hangt nog in de voormelde kerk. Men beoordeele deze stukken niet als werken van meester Van Ysendyck, maar wel als gewrochten van den leerling, 23 jaren oud. Deze hechtte zelf niet veel waarde aan dezen arbeid. Aan Van Brée verzocht hij, de laatstgenoemde schilderij ‘niet te veel te toonen;’ zij was ‘wat haestig en te weynig naer de natuer gedaen;’ maar hij schreef, dat hij het zoo wel moest doen, ‘om er geen geld aen toe te leggen en geene andere studiën te verzuymen.’
Deze reden moge zonderling klinken, maar wie bekend is met de kosten van modellen enz., benoodigd voor eene groote historieschilderij, zal gemakkelijk begrijpen, dat het den jongen schilder, in zijne omstandigheden, onmogelijk was daarvoor zooveel uit te geven als voor degelijk werk gevorderd werd. De primussen van Rome genoten toen slechts een jaargeld van 1200 gulden. Op de schilderijen van Herenthals, die Van Ysendyck zeer karig betaald werden, komen de portretten voor van den deken van Herenthals, den zeer eerw. heer Van den Schoor, pastoor te Poederlé, van den onderpastoor J.B. Caeymaex, dezes broeder Karel en vele anderen.
In verband met deze stukken, zal de volgende karakterschetsende brief van den jongen schilder aan den deken van Herenthals niet zonder belangstelling worden gelezen:
| |
Parys, 22 7ber 1824.
Mr den Deken,
Naer Ued. gegroet te hebben, is het my zeer aengenaem, Ued. schildery met dezen te zenden en hope dat ze U wel mag geworden; gelooft dat deze meer een werk uyt vrindschap als baetzugt is, want den schoonen zomer en de menigvuldige studiën, die ik er door verlooren heb, zyn met geen 12 weerdens van deze te betaelen; ook lagchen de schilders hier met my, als ik hun den prys daer van zegge, want zy betaelen hier meer voor een portrait, dat ik op 14 dagen kan schilderen en waer geen onkosten aen zyn, terwyl dat ik aen dees bynae zal toedraegen; maer ik heb myn belofte willen volbrengen; daerom hoop ik, dat gy aen myn moeder nog een gunstbewyzing ter gelyken tyd zult zenden om uwe wedervrindschap te toonen. De costumen zijn nu zeer exact; die heb ik alle opgezogt in de bibliotheek van Parys en elders; daer zyn ook verscheyde portretten op: Mr Martin wordt er in van een ider gekend, hy staet met de hand aen den mond en den hoed onder den arm, overdenkende met verwondering het werk Gods; zyn oudste zoon, met eene dwaeze nieuwsgierigheyd, komt nevens hem, hy zal welhaest zyn hoed ook afdoen, als hy het beter gezien heeft, want hy is byziende; merkt ook eens of gy geenen schilder erkent in den man, die den berg oploopt; daer zyn er zooveel op, dat ik voor myn zelven geen plaets meer vond als in den persoon van Jan Van Langersteden, en ik geloof niet, dat gy my daer zoudt willen zien; zegt my nu eens, of zy niet beter is als de andere? ik geloof jae.
Het is Ued. waerschynlyk bekend, door Mr Caeymaex (met wien ik dikwyls van Ued. gesprooken heb), hoe zeer ik my behaege by de Franschen; zy doen my nog vroeger opstaen als Mr pastoor van Poederlé (by wien Van Ysendyck te gast was geweest). Ik zal hier nu nog eenige studiën tragten te maeken en op het eynde van de toekomende maand myn broek opschorsen om over de bergen naar Roomen te kruipen.
Adieu, Mr den Deken, ik zal op het spoedigste van uwe tyding verwagten naer dat de schildery in den lyst gevernist is; ik weet niet of Mr Braekeleer voor Ued. schildert; dan zal hy zorg draegen voor het vernissen en anders verzoekt gy den vrind Willems, die heeft wel gezien hoe ik het dede. Ik hoorde met plaisier dat Mr Verellen ook twee schilderyen voor Ued. maekt; laet my eens weten wat zy verbeelden; het zal my zeker zeer aengenaem zyn na myn wederkomst Ued. nog te mogen dienen en meerder middel te vinden om u te doen blyken hoe zeer ik ben Uwen dienstwilligen, ootmoedigen en toegenegen dienaer.
P.S. Veele complimenten. N.B. Aan Willems schildery bevolen en ook aan Mr Martin.
Vóór zijn vertrek naar Parijs had Van Ysendyck het portret geschilderd van vrouwe Anna Elisabeth Van den Schoor, weduwe van wijlen P. Caeymaex, oud drossaard van Lichtaert, zuster van voormelden pastoor; dit portret is nog in bezit van den heer K. Caeymaex, te Antwerpen.
Op 3 October deed onze schilder een uitstapje naar Montmorency, met eenen heer Baunay en bezocht de lijkkapel te St.-Denis; later ontving hij het bezoek zijner landgenooten L.A.F. Moons (1769†1844), J. Paelinck (1781†1839) en Viellevoye en bracht een bezoek aan de kabinetten van Denon en den maarschalk Soult; in het eerste zag hij ‘veel curieusheden, Egyptische en Chineesche;’ het tweede behelsde vele schilderijen der Spaansche school, waaronder een uitmuntend O.-L.-Vrouwebeeld van Murillo.Ga naar voetnoot(1) Omstreeks dezen tijd maakte onze jeugdige schilder de kennis van den heer Boursault en dezes
| |
| |
vrouw; zij gingen te zamen den koepel zien van de Sinte-Genovevakerk, beschilderd door A.J. Gros (1771†1835). De echtgenooten Boursault betoonden den jongen kunstenaar veel genegenheid; zij kochten zijne kopij van 1821 naar het dusgenaamde Strooien Hoedje voor 1,000 franken.Ga naar voetnoot(1) Hij kreeg de portretten te schilderen van den heer Onsmonde en zijne vrouw, van juffrouw Amalia de Limon, ten huize van de markiezin de Monciel, en copieerde het portret van den paus Pius VII, naar L. David. Hij genoot het voorrecht een bezoek af te leggen bij den heer Horace Vernet (1786†1863), dien hij zag schilderen aan het portret van Karel X te paard. Hij legde met den destijds beroemden Mechelschen beeldhouwer A. De Bay (1779†1863) en den vroeger vermelden heer Berré, beide te Parijs gevestigd, een bezoek in de verzameling van den heer Boursault af. In het begin dezer maand October deed Van Ysendyck eene kortstondige ziekte.
(Wordt voortgezet.)
|
-
voetnoot(1)
- F. Kinson was te Brugge geboren in 1771, werd later tot schilder van Karel X benoemd, voerde veleportretten van vorstelijke personen uit en overleed in zijne geboortestad den 18n October 1839.
-
voetnoot(1)
- Dit stuk van Murillo (Bartholomeus-Esteban 1618†1682) werd op de verkooping der verzameling van maarschalk Soult (in 1852) door het Fransche staatsbestuur aangekocht voor fr. 615,000 en is thans in den Louvre.
-
voetnoot(1)
- Het oorspronkelijk stuk, dat aan den heer Stier toebehoorde, werd voor 80,000 frank verkocht aan de heeren Standley en Smits, die het te Londen tegen betaling lieten zien en het later verkochten aan sir Robert Peel, wiens zoon het te Londen nog bezit.
|