Wachten.
Welk menschelijk wezen, het zij man of vrouw, is in staat om met geduld te wachten? Wat zal hij, gedurende die vijf of tien minuten, die zoo traag omkruipen, met zijne handen uitvoeren? Hij kan ze onmogelijk stil houden. Anders ziet hij er zooveel bezwaar niet in om den kostbaren tijd te verbeuzelen; maar wat gaat 't hem nu aan het hart dat die heerlijke oogenblikken verloren gaan! Anders kan hij uren lang in 't vuur zitten staren of uit het venster kijken, zonder zich van luiheid te beschuldigen; maar wat ziet men de dingen anders in, als men eens moet wachten! Dan loopt hij al op en neer, en neuriet en fluit, en woelt met de handen in de zakken, en drukt den neus tegen de vensterruiten, en de deur gaat open en de deur gaat weer dicht, en hij wenscht en tiert en rookt en klaagt! En toch had zijn engelbewaarder wellicht dit oponthoud teweeggebracht om hem te behoeden voor een ongeluk. Die moet wachten, bedenke waar 't misschien goed voor is.
Fanny Fern.