De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Antoon Van Ysendyck.Deze, hier door den Gentschen steenteekenaar Florimond Van Loo afgebeelde kunstschilder en beeldhouwer, wien ter eere de heer dr. Jan Nolet de Brauwere van Steeland, in ons tijdschrift, in 1874, blz. 15, een lofdicht schreef, werd te Antwerpen geboren den 13n Januari 1801; zijne ouders waren Adriaan Frans en Maria Terezia Goosens,
In 1820, verwierf Van Ysendyck den eersten prijs der ontleedkunde en in 1821 dien van het schilderen naar het leven. Hij nam dit jaar ook deel aan den prijskamp van Rome; de prijsvraag was Alexander bij Diogenes, maar de palm werd behaald door J.B.L. Maes, van Gent. Van 1821 dagteekent eene goede door hem gemaakte kopij naar Rubens' befaamde schilderij, Het strooien hoedje, dat hij op twee dagen uit het geheugen naschilderde, daar het niet toegelaten werd het te copieeren. In 1822 onderscheidde hij zich in de Antwerpsche tentoonstelling der maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten met de volgende stukken: De wroeging van den verloren zoon, Eene keienverkoopster, studie naar de natuur, een geschilderd juffrouwenportret en eene met potlood geteekende meisjesfiguur voor eene piano. Dit jaar deed hij eene reis in Holland, waar hij in de maanden September en November studiën schilderde en teekeningen maakte naar tafereelen van Guido Reni, Rubens, Rembrandt, Metzu, Rafaël, Navez en anderen. In 1823 behaalde hij ter koninklijke academie van Antwerpen ditmaal den prijs van Rome; het te behandelen onderwerp was: Coriolanus' afscheid, en ofschoon de toekenning van den eersten prijs, evenals den vorigen keer, erg gehekeld werd, ditmaal door de toenmalige vrienden van Gustaaf Wappers,Ga naar voetnoot(1) werd het door den primus bewoonde schipperskwartier gevlagd en verlicht en was het volop feest in de Predikheerenparochie. De beoordeeling had plaats den 18n September door den bestuurraad der academie; B.P. Ommeganck was verslaggever; de prijs was toegekend met 5 tegen 4 stemmen, die G. Wappers bekwam. De toewijzing van den eersten prijs werd vooral aan Van Brée's invloed toegeschreven, die (zoo wordt beweerd) verklaard had, dat Wappers nog jong genoeg was om in een volgenden prijskamp mede te dingen. Wat er ook van zij, de schilderijen waarmede Van Ysendyck en Wappers in 1823 naar den prijs van Rome dongen, bestaan nog allebei. De uitspraak van de keurmeesters kan dus nog gewaardeerd worden met de stukken onder de oogen. Het tafereel van Van Ysendyck hangt in de dusgenaamde directiekamer der Antwerpsche academie en dat van G. Wappers bevindt zich bij mevrouw de weduwe H. Le Grelle op de Meir te Antwerpen. Vóór zijn vertrek naar het buitenland, had | |
[pagina 100]
| |
de jeugdige schilder de toestemming gevraagd en verkregen om eene verkleinde kopij te mogen maken van het tafereel van Rubens: Christus gegeeseld, in de Antwerpsche Sint-Paulus-, alias Predikheerenkerk; zulks werd hem toegestaan, maar de pastoor dier kerk, de zeer eerw. heer P.J. Lauwers, later deken en plebaan van Antwerpen, had als voorwaarde bedongen, dat Van Ysendyck dan ook eene kopij moest leveren voor de kerk; hieraan werd bereidwillig door den jongen schilder voldaan; de door hem geschonken kopij prijkt nog in de linkerbeuk van de kerk; niet zelden wordt zij door vreemde bezoekers voor de echte schilderij van Rubens genomen. Deze hangt een weinig verder, en is mits betaling te zien. Het kerkbestuur, als blijk van erkentenis, beschonk Van Ysendyck, in 1824, met boekwerken, handelende over de schoone kunsten (gekocht voor 30 gulden bij H. Ancelle, op de Kaasrui, te Antwerpen) en een zeer fraai meubel: een mahonihouten schildersbak, van onder met verscheidene laden, alsook verven, penseelen en ander schildersgerief. De verkleinde kopij van Christus gegeeseld is in het bezit van Van Ysendycks eenig overgebleven zoon, den heer Julius Van Ysendyck, bouwmeester te Brussel. Intusschen had de zeer eerw. heer Van Kessel, deken te Herenthals, onzen schilder de uitvoering opgedragen van twee tafereelen voor de groote kerk van genoemde stad, betrekking hebbende op voorvallen die met Miraculeuze hostiën hebben plaats gehad in 1756, omtrent de dusgenaamde Heg, tusschen Herenthals en Poederlé. Een dezer stukken was in 1823 voltooid; het is Im20 hoog en Im50 breed en hangt in de Herenthalsche kerk. Er is op afgebeeldde plaats waar de gestolene hostiën verborgen zijn; de dief wordt er heengebracht; op het tafereel ziet men talrijke toeschouwers alsook de drie konijnen in eerbiedige houding die, volgens de overlevering, de verborgene hostiën deden ontdekken. Op 21 April 1824 trok Van Ysendyck ten 6 ure 's morgens Antwerpen uit, vergezeld van zijne vrienden Julius Van Brée, de eenige zoon zijns meesters, F. Van de Wyngaert, Van Dinter, P. Kremer, de nog levende kunstschilder, J.P.A. Verschuylen, de later vermaard gewordene zilverdrijver (1801†1865), C. Proost, destijds een veelbelovend beeldhouwer, P.A. Verlinde, kunstschilder en befaamd schilderijhersteller, J. Nuyts, J.B. Van Roy, schilder en beeldhouwer, en F. Marinus, de tegenwoordige bestuurder der academie van Namen. In de Warande, te Antwerpen, werd op een der schoonste populieren het volgende gedenkschrift in de schors gesneden: Antonius Van Ysendyck 21 April 1824. Tot voor weinige maanden is dit opschrift leesbaar gebleven, op een der grootste boomen van genoemde openbare wandeling die, zooals men weet, gelegen is bezijden de groote baan die over Mechelen naar Brussel leidt. In den laatsten tijd liet het Antwerpsch gemeentebestuur, om van de Warande een eigenlijk park te maken, eenige honderde boomen uitroeien. Wij hebben sedert dien de wandelplaats opzettelijk bezocht, om ons te vergewissen of de bewuste populier gespaard gebleven was, maar wij hebben hem niet kunnen terugvinden. Hij zal dus vermoedelijk onder de bijl der houthakkers gevallen zijn. In Berchem nam Van Ysendyck afscheid van zijne vrienden en stapte met zijnen broeder, die hem tot Brussel uitgeleide deed, in de diligence. Te Brussel ontmoette hij J.A. VerschaerenGa naar voetnoot(1), J.E.J. Van den Berg,Ga naar voetnoot(2) De Sterdieu, Stas A. Everaerts en dezes broeder, allen van Leuven. Hij bezocht den, destijds reeds beroemden en uit zijn land gebannen Franschen schilder J.L. DavidGa naar voetnoot(3), die zich te Brussel had neergezet; de jonge primus bewonderde bij David vooral dezes groote schilderij, Mars ontwapend door Venus en de gratiën. In eenen brief aan zijne betrekkingen gaf hij zijne bewondering voor den Franschen meester lucht. Onder andere schreef hij: ‘dat hij zeer gelukkig was, dat hij op Davids stoel kon zitten als deze er af ging.’ Hij kwam te Brussel ook in kennis met M.G. Stapleaux, leerling van David (1799†18), J.B. Vieillevoye, later bestuurder der academie te Luik (1798†1855) en Hendrickx, welke hem 's avonds ten 9 ure vergezelden naar de diligence van Parijs. Hij reed van Brussel langs Bergen (Henegouwen), Valencijn, Kamerijk, Peronne en kwam in de wereldstad den 23n ten 4 ure aan. Hij nam zijnen intrek in het Hotel des Empereurs, waar hij zich, wegens gebrek aan plaats, met een zolderkamertje moest behelpen. Zijn eerste werk was het schrijven van den volgende brief: | |
‘Parijs, 24 April 1824. (Wordt voortgezet.) |
|