De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijJoseph Van Lerius.
| |
[pagina 76]
| |
ontleend aan eene Vlaamsche bewerking van het vertelsel: de booze stiefmoeder nam een pot vol waterlinzen en strooide die tusschen de assche van den haard, zeggende: ‘Als gij binnen een uur die waterlinzen uitgezocht hebt, moogt gij met ons ter feest gaan.’ Asschepoetster nam den pot en riep hare getrouwe duiven, die langs het venster binnenkwamen, zich bij de asch nederzetteden en de waterlinzen begonnen uit te zoeken. Op dezelfde tentoonstelling prijkte van Van Lerius een tafereel van grooteren omvang, getiteld: Liever sterven, dat later veel bijval genoot op de algemeene tentoonstelling te Munchen. In 1867 leed de meester aan de roos in de knie, wat hem lang dwong te huis te zitten; hij hield zich toen onledig met het maken van eenige zeer schoone waterverfschilderingen. In 1868 voltooide hij eene portretschilderij, voorstellende eene bevallige jonge vrouw, die, neergezeten aan den boord eener beek, een bloemenkrans vlecht. De vlechtster draagt een blauw satijnen kleed en lost zich bewonderenswaardig uit op een bruin getint dicht struikgewas, aan de rechterzijde van het beekje. Wij zegden destijds in de Vlaamsche School (blz. 119): ‘Zoo eigenaardig van opvatting als deze portretschildering is, zoo stout en welgeslaagd zijn de kleurcontrasten. Het geheel vormt eene van de aangenaamste en bevalligste voorstellingen die men zien kan.’ Allen, die dit werk van Van Lerius zagen, hebben hem er hartelijk geluk over gewenscht. In 1869 prijkte op de algemeene tentoonstelling van Munchen het Liever sterven, dat aldaar verkocht werd. De kunstschilder deed alstoen eene omreis in Duitsland en werd, naar aanleiding der voormelde tentoonstelling, op voorstel van de jury benoemd tot ridder 1e klasse der koninklijke Beiersche orde van verdiensten van St.-Michiel. Op de Brusselsche tentoonstelling van 1869 stelde hij zijn zich thans in Engeland bevindend Eerste zeil ten toon, benevens een puik portret van mevrouw H. van Havre. In 1870 werd Van Lerius op eene schreeuwend onrechtvaardige wijze behandeld in de Royal Academy te Londen, die den toegang tot hare tentoonstelling weigerde aan des meesters tafereel, Paul op de boorden der zee, ziende het schip vertrekken dat Virginie medevoert. Over deze aangelegenheid werd destijds een langen en scherpen pennestrijd in de dagbladen gevoerd. Engelands kunstblad bij uitnemendheid, The Art Journal, trok voor onzen schilder partij en betoogde in zijn nummer van 1 Juli 1870 dat de jury van Burlington House aan zijne plichten jegens de kunst, jegens het buitenland en zelfs jegens Engeland was te kort gebleven. Het stuk, waarvan J. Maes eene goede lichtteekening maakte, werd te Londen tentoongesteld bij Myers, New Bond street. Het werd algemeen bewonderd. Op de Antwerpsche tentoonstelling van 1870 verscheen zijne sedert dien in Engeland beroemd gewordene Opoffering van Lady Godiva, die haren man ten gunste der door hem verdrukte inwoners van Conventry verbidt, met, hiertoe uitgetart door hem, bij vollen dag naakt op een paard gezeten de straten van Conventry te doorkruisen, wat zij vooraf had laten bekend maken te zullen doen, eene voorzorg die al de burgers bewoog, hunne deuren en vensters dicht gesloten te houden, opdat hunne edelmoedige beschermster voor geene onbescheidene blikken zou hebben te blozen. Dit moeielijk onderwerp is door den schilder met zooveel kieschheid als talent uitgewerkt geworden. Het stuk is op groote schaal gegraveerd, in de dusgenaamde manière noire, door Thomas L. Atkinson, plaatsnijder der koningin, en uitgegeven door Henry Craves, die de door hem in 1871 aangekochte schilderij in de meeste steden van Engeland liet zien, en hiermede, naar het schijnt, ruimschoots schadeloos gesteld werd voor de aanzienlijke som, welke het tafereel hem gekost had. Voormelde pronkzaal bevatte van Van Lerius nog eene Idylle, die aangekocht werd, en een uitmuntend schoon geschilderd portret van mevrouw V. Lijnen. Op 15 Januari 1871 en volgende dagen prijkte in het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen een der meesterstukken van Van Lerius, De spijt, welk, toen het werd tentoongesteld, reeds toebehoorde aan den heer L. Lemmé, koopman te Antwerpen, in wiens huis op de Meir, het den 18n April 1875 jammerlijk verbrandde, met een aantal schilderijen van andere meesters. Het tafereel stelde voor eene schoone jonge vrouw, gehuld in een met zwarte kant afgezet geel zijden kleed; zij leunde tegen den muur van een rijk huis van Venetië en hield een masker in de hand, wat scheen aan te duiden dat zij pas teruggekeerd was van een gemaskerd dansfeest. Deze schilderij, naar aanleiding waarvan wij destijds den wensch uitspraken, dat het Antwerpsch hedendaagsch museum mocht trachten ze aan te koopen, werd te recht voor een van Van Lerius' meesterstukken gehouden. Zij maakte op den toeschouwer een onbeschrijfelijk diepen indruk. De spijt verscheen met Lady Godiva op de internationale tentoonstelling die den 1n Mei 1871 te Londen geopend werd, alsmede op de Brusselsche tentoonstelling van 1872. Den 13n Augustus 1871 stelde Van Lerius in voornoemde maatschappij ten toon zijne Verlossing der maagden van Venetië uit de handen der zeeroovers. Hij stelde het stuk, ditzelfde jaar, in Gent ten toon. Koning Leopold, die het daar zag, betoonde er zich verrukt over. 't Werd door den heer Bernheim, van Brussel, aangekocht. Men gaf er de volgende beschrijving van: ‘Ieder jaar, werden te Venetië, op Lichtmis, bijna al de huwelijken gelijktijdig ingezegend, ter kerk van het eilandje Olivolo (thans Sancta Maria Formosa). Te dier gelegenheid werden twaalf jonge meisjes, onder de deugdzaamste en schoonste uitgekozen, door den staat begiftigd en door den doge zelf naar het autaar geleid. Zij droegen hunne bruidsgift in een kistje en kregen eene geleende kleeding, versierd met goud en gesteenten. Ten jare 944 sprongen zeeroovers van Triest, in hinderlaag achter het eiland, op 't oogenblik der inzegening van het huwelijk, in de kerk, grepen de jonge bruiden vast, sleurden ze in hunne booten en vluchtten met volle zeilen. Maar de doge verzamelde in der haast eenige booten en gondels, en bereikte en vernielde deze zeeschuimers van de Adriatische-zee, op 't oogenblik dat zij de vrouwen en den buit onder elkander deelden.’Ga naar voetnoot(1) In 1871 schilderde Van Lerius het portret van de barones Arnous de Rivière, van Parijs. Op 21 April 1872 en volgende dagen zagen wij, nogmaals in | |
[pagina 77]
| |
de voornoemde Antwerpsche maatschappij, een keurig stuk van den meester, voorstellende eene peinzende jonge vrouw, en getiteld: Mijmering, benevens een tafereel getiteld Ondina (de Noordsche nimf van dezen naam, opstijgende uit den waterput, waarin dorpelingen haar hadden willen versmoren door hem te dempen). Dit jaar schilderde hij een portret van Mev. A. Geelhand-Kervijn. (Wordt voortgezet.) |
|