Koking.
ii. Men kan de koking vertragen, wanneer men de drukking op het vocht vergroot. Het is aldus dat men in den ketel van Papin aan het water de grootste warmte kan overbrengen, zonder het te doen koken. Dit tuig bestaat uit een buisvormigen koperen ketel, welks wanden eene groote drukking kunnen onderstaan. Deszelfs opening is eng en gesloten door eene dampdrukkingsklep, welke men belast met zware gewichten om eene drukking te veroorzaken gelijk aan 40 tot 50 dampkringsdrukkingen volgens den wederstand der wanden. In dit tuig is de koking onmogelijk, vermits de damp die zich boven de vlakte van het water vormt, gedurig eene genoegzame drukking teweegbrengt om de koking te beletten; doch zoohaast de dampdrukkingsklep geopend wordt, spuit de damp uit den ketel met de grootste hevigheid. Ter zelfder tijd ondergaat de ketel eene verkoeling, vermits het water tot zijne dampwording veel warmte vereischt. De ketel van Papin wordt bijzonder gebruikt om geleistoffen uit beenderen te trekken.
De samenhangskracht der vochten oefent op den warmtegraad der koking een zekeren invloed uit. De dampblaaskens kunnen zich niet vormen zonder het omringend vocht te verwijderen, en diensvolgens behoeven ze niet alleen de dampkringsdrukking te overwinnnen, maar ook tevens de samenhangskracht van het vocht. Doch deze blaaskens eens gevormd, wordt weldra die kracht minder groot, en de damp ondergaat spoedig eene vergrooting in zijnen omvang. De koking wordt dus niet alleen vertraagd door deze oorzaak, maar geschiedt overigens met luchtige en plotselinge sprongen.
Eene andere oorzaak die zekeren invloed uitoefent op den warmtegraad der koking, is de aard van het vat, waar het vocht inbesloten is. Alzoo kookt het water, volgens waarnemingen van Gay-Lussac, min snel in een glazen dan in een metalen vat. In eenen ketel 32 voet diep en gansch met water gevuld, ondergaan de lagen vocht die op den boden rusten, eene drukking gelijk aan twee dampkringsdrukkingen; ook kunnen aldaar geene dampblaaskens ontstaan, ten zij bij eene warmte van 121 graden. Doch aangezien de bovenste lagen van het vocht geene grootere warmte kunnen hebben dan die van 100 graden, zullen de onderlagen, uithoofde hunner uitzetting, zich gedurig verheffen, tot dampblaaskens overgaan bij vermindering in de drukking, en zich verkoelen van 121 tot 100 graden. Hetzelfde gebeurt in vaten die minder diepte hebben. Ook ontstaat er gewoonelijk voor de koking een bijzonder geluidgevend verschijnsel, onder den naam van zoding bekend,