De boot wordt afgelaten; drie sterke matrozen zijn aan de riemen; zonder een spoor achter te laten klieft het ranke vaartuig de golven. Men zou zeggen, dat Satan de stuurman is, zoo snel glijdt de boot vooruit. Daar ligt zij stil; wat doet sir Ralph? Waarom bukt hij zich buiten het bootje, met zijn langen scherpen moordpriem in de hand? Vloek over hem! Hij heeft de koorde overgesneden, waarmede de klok op de boei van Inchcape was vastgemaakt.
De klok valt met een treurig en dof gedommel in het water. Het schuim en de breede luchtblazen verheffen zich kringvormig uit de zee en bobbelen rond het bootje. - Ha! ha! riep sir Ralph, wreed spotlachende, uit, ik geloof niet dat de schepen die het eerst de Inchcape-rots aanvaren, ditmaal den abt van Aberbrotock zullen zegenen.
's Anderendaags stevende sir Ralph naar verre streken. Gedurende lang nog schuimt de rooverop zee, en verrijkt zich met het plunderen van de schepen, welke hij op zijne strooptochten ontmoet. Ieder zijner matrozen heeft meer goud dan hij er ooit wenschte te bezitten; het tusschendek van het schip is volgepropt met kostbaren buit. De roovers verlangen van de opgestapelde schatten genot te hebben; zij voeren hun schip naar Schotland, hun vaderland, terug.
Reeds heeft de scheepsjongen, in het topje van den mast geplaatst, land geseind, wanneer eensklaps een dikke mist de lucht verdonkert; de zon schijnt aan het hemelgewelf uit te dooven. De wind komt op, blaast met geweld, en gedurende den ganschen dag woedt de storm over den onmeetbaren plas; door de golven heen en weer geslingerd, dwaalt het schip teugelloos rond. Tegen den avond, bedaart de storm en met hem de zee.
Sir Ralph, de zeeschuimer, is ongerust. Hij bevind zich op dek; hij wandelt haastig van den boeg naar het voorschip; van tijd tot tijd staart hij in den nacht; maar de duisternis is zoo dik, dat men het land, al ware het slechts op tien palmen afstands van het schip gelegen, niet zou kunnen onderscheiden hebben. De lucht schijnt haren glans verloren te hebben; geene ster flikkert aan het firmament. - Bah! zegt sir Ralph, welhaast zal het lichter worden, want indien ik mij niet bedrieg zie ik ginder reeds het flauwe schijnsel van de opkomende maan.
- God, sta ons bij! zoo riep de stuurman uit, neen, neen, het is de opkomende maan niet; het zijn klippen!... Hoor het gebruisch der golven! Dit witte schijnsel, is het schuim welk hen bedekt. Wij moeten dicht bij de kust zijn. - Denkt gij dat? vroeg sir Ralph. - Ik ben er zeker van. - Welke is dan die ongastvrije kust?... Ik weet het niet, en ik gave wel tweemaal mijn aandeel in den buit, indien wij de klok van Inchcape konden hooren.
- De klok van Inchcape!... zij zal voor eeuwig zwijgen, antwoordde de zeeschuimer, en hij poogde te grimlachen. - Luister! luister! riep de stuurman, wat rumoer! de zee is verschrikkelijk aan dezen kant! - Keer om het schip! riep Ralph met donderende stem. - Ik heb al wel te keeren, kapitein, alhoewel de wind gevallen is, gehoorzaamt het schip niet meer, de stroom stuwt ons met woede naar den kant der klipden; wij naderen!....
De stuurman heeft nog niet uitgesproken of het schip stuit met verschrikkelijk geweld tegen de rots. De mast valt, het vaartuig slaat in stukken, en de woedende golven dringen in het ruim. - O Christus, het is de rots van Inchcape. - Sir Ralph rukt zich de haren uit het hoofd, wringt zijne armen en vervloekt zich zelven in den angst der wanhoop. Intusschen stroomt het ruim van het schip vol water, slingert zwaar over en weer, helt eensklaps voorover en verdwijnt in de golven.’
Uit deze sage heeft men gehoord, dat de rots, welke heden Bell-Rock genoemd wordt, Inchcape heette, alvorens de abt van Arbroath of Aberbrotock er zijne klok op vasthechtte. Sedert het wedervaren van den zeeroover Ralph, bleef de rots, 't zij uit onachtzaamheid, 't zij omdat het te moeielijk was, zonder klok; daardoor vergingen vele schepen en kwamen een zeer groot getal menschen om. Bell-Rock was de schrik der zeelieden die de streken der Noordzee tuschen Edimburg en de Orkaden bevaren. Hare ongelukkige vermaardheid hield vele schepen van de Noord-Oostkust van Schotland verwijderd. Deze, voor den handel en de scheepvaart zoo nadeelige zakentoestand, baarde vele zorg; plannen, om op Bell-Rock eene vuurbaak te vestigen, werden gedurende langen tijd als onuitvoerbaar beschouwd. Hoe zouden de grondvesten van zulk gebouw kunnen gelegd worden op die ongelijke rots, welke door het water ondermijnd en doorgroefd was met barsten en diepe reten, evenals de geheele bank van rooden zandsteen welke de kust vormt? Evenwel, in 't jaar 1800, gelastte de Engelsche regeering, daartoe aangezet door de menigvuldige zeerampen en de klachten der zeelieden, den ingenieur Stephenson, de rots te onderzoeken, om te zien of het mogelijk zou zijn er eene baak, zooals die van Eddystone, door Smeaton, in de engte van Plymouth gemaakt, op te plaatsen. Tegen het midden des zomers, bij lage tijen, begaf Stephenson zich met eenige werklieden naar de rots. Hij vond Bell-Rock gansch overdekt met verroest ijzerwerk en allerhande overblijfsels van schepen. Dit droevig schouwspel, verre van hem te ontmoedigen, vermeerderde zijnen iever, en deed hem nog vlijtiger naar middelen zoeken, om zoo groote ongelukken te voorkomen en aan zijn land een onschatbaren dienst te bewijzen. Stephenson onderzocht de rots met de grootste zorg; hij had welhaast eene soort van plat gevonden, waar de rots, verhevener, gelijker en minder doorgroefd dan elders, toeliet er de grondvesten van eene baak op te plaatsen.
Teruggekeerd bij de commissarissen welke hem gezonden hadden, legde hij deze zijne plans en ramingen voor. Hij waarborgde den goeden uitslag. Maar de groote uitgaven verschrikten het parlement, welk de eerste bill, hem, tot dat einde, voorgedragen, van de hand wees. Stephenson vroeg niet min dan 45,000 pond sterling, meer dan 1¼ millioen frank, om een gebouw op te richten, welk de stormen van den Oceaan kon wederstaan. Zes jaren verliepen er, nadat Stephenson zijn eerste onderzoek aan de rots gewijd had, alvorens zijn ontwerp op nieuw aan het parlement voorgelegd werd. Ditmaal werd het aangenomen. Zoohaast de gunstige stemming gekend en een gedeelte der gelden beschikbaar was, zette Stephenson zich aan het werk. Hij koos de bekwaamste en moedigste werklieden van