De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oude kleedij van het magistraat van Antwerpen.In verschillende gevallen hebben kunstschilders mij de vraag gesteld, welke, in vroegere eeuwen, de aard der kleedij van het Antwerpsch magistraat en der stadsambtenaren was. Na eenige opzoekingen, is het mij gelukt de noodige inlichtingen te vergaderen om deze vraag te beantwoorden, en in het belang zoo van geschiedschrijvers als kunstbeoefenaars, denk ik het nuttig den uitslag mijner nasporing het lichtte laten zien. Zooals alle magistraten, droeg dat van Antwerpen eene soort van mantel, soms toga, maar over het algemeen tabbaard, geheeten. Eene verklaring van dit woord is in Ducange's Glossarium Mediae et infimae Latinitatis te vinden. Kiliaan, in zijn Etymologicum Teutonicae linguae, beschrijft het als volgt: Tabbaerd, penula, vulgo tabardus. Ital. tabarro; Ang. tabard. Langhen tabbaerd. Toga. Nacht-tabbaerd, tafel-tabbaerd. Vestis coenatoria. Jaarlijks ontvingen, zoowel de leden van het Magistraat als de stadsbeambten, kosteloos van de stad het laken dat voor hunne tabbaarden en kousen werd vereischt; wanneer deze kleedingstukken niet versleten waren, werd den titularissen de waarde daarvan in klinkende munt uitbetaald. De vorm van dit kleedingstuk, dat overigens door de huidige kerk- en armmeesters nog wordt gedragen, wordt ons door verscheidene schilderijen bekend gemaakt. Het bestond uit verscheidene panden laken in den vorm van mantel bijeengenaaid, hebbende korte mouwen, afgelegd en gevoederd met satijn. In sommige dezer kleedingstukken werden tot 16 ellen laken gebezigd, terwijl er voor anderen slechts 4 1/2 ellen werden verbruikt. De kostbaarheid van het laken en de lengte des tabbaards stonden in verband met de waardigheid des dragers. Zoo ook de kleur. Volgens de oudste bescheiden, was de kleur der tabbaarden van het magistraat aanvankelijk tanneyt, soort van bruin, door Kiliaan beschreven als volgt: taneyt, tanneyt, tenneyt. Color ravus, ravidus: suasus, cervinus, iecorarius, beticus, castaneus. Gal. tanné: Hisp. tenne, Ang. tawny. De hoogste stadsbeambten ontvingen zwarte tabbaarden, terwijl de minderen er in moreyt, anders gezegd in rood droegen. Ziehier de oudste aanteekening welke wij desaangaande in het stedelijk archief hebben gevonden: ‘May 1550. Twee jaren later, in 1552, had er, wij weten niet waarom, eene gansche verandering in de kleur der tabbaarden van het magistraat en der hoogere beambten plaats. Terwijl de burgemeesters, schepenen en raadslieden het zwart der vroegere secretarissen en griffiers aannamen, werden deze laatsten in het grauw gehuld. Men leze de volgende verklaring: ‘Declaratie ende specifficatie vanden oncosten byder stadt van Antwerpen gedaen voere djaer in Mayo XVe tweenvyftich totter cledingen vanden Heeren ende anderen Officieren der voirs. stadt, daervan de namen ende toenamen hiernaer volgen te wetene van denghenen die laken gehadt hebben ende eenige gelt in stede van lakenen, ende syn byden Tresoriers ende Rentmeestere naergenoempt gecocht sekere lakenen, te wetene. voere de Heeren Raitslieden etc. sweert laken tegen XI stuyvers Brabants delle, tcouslaken tegen XII stuyvers II deniers Brabants, Secretarisen, Greffiers ende andere graeu laken, tegen XI stuyvers Brabants delle, voer de stadtboden, speellieden ende vroevrouwen root, tegen VII stuyvers IX deniers Brabants delle, daervan de lengden ende tgelt eenen iegelyck gegheven hiernaer volgt:..................’ Ziehier eene tafel der leden van het magistraat en stadsbeambten welke jaarlijks hunne tabbaerden van de gemeente ontvingen, met aanduiding der lengte en der kleur dezer kleedingstukken vóor 1550 en na 1552:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tabbaarden van het magistraat waren effen bruin of zwart, afgelegd met satijnen koorden en kwispels derzelfde kleur. Alleen die der kerkmeesters en aalmoeseniers hadden voor versiering damasten fazen of banden met borduurwerk belegd. De Korte Roede en de concierge van het stadhuis hadden op hunne tabbaarden tanneyt of zwart fluweelen fazen. Buitendien hadden de kerkmeesters, aalmoeseniers, de Korte Roede, de stadsboden en de speellieden zwarte of roode franjes met kwispels, welke op de volgende wijze in de rekening van 1552 worden beschreven: ‘Bernaerde Bans, borduerwerckere, voere diversche bordueren by hen gemaect naer doude gewoente, tot ciratie vande cleedinghen hier voere....... V L. XIII st. III d. Br. Dat deze geborduurde fazen nog in de xviiie eeuw in gebruik waren, blijkt uit de volgende aanteekening welke wij aan de stadsrekening van het jaar 1728 ontleenen: ‘Aen Joannes Franciscus vander Stallen, borduerwercker alhier, de somme van tachtentich ponden Arthois over ende ter saecken van het bordueren vande pallueren opde tabbaerden vande Heeren Ke ckmeesters ende Almoesseniers ende dat voor den jaere geexpireert met het Hooghtyt van Sincxen vanden jaere XVIIe achtentwintich, daeronder begrepen het leveren vande ordinaire pluymen dewelcke dienen tot het ciraet vande Maeght van Antwerpen ten tyde van het publiceren vande vry jaermercktenGa naar voetnoot(1), ende dat tsedert May XVIIe sevenentwintich tot May XVIIe achtentwintich, alles opden voet ende volgens den accoorde daerover met denselven aengegaen, naer luydt de tatestatie ende ordonnantie in date den 3 Juny 1728, met quitantie, comt.................... LXXX L.’ Op laatstgemeld tijdstip, kleedde de stadt insgelijks de hellebardiers van den schout of markgraaf; de onkosten desaangaande zijne in de volgende bewoordingen aangeteekend in de gemelde rekening van het jaar 1728. ‘Aen Mher Franciscus Josephus Xaverius de Baillet, nieuwen Marckgrave des landts van Rhyen ende Schoutet deser stadt, de somme van een hondert ende tachtentich ponden Arthois over ende ter saecken van een jaer cleedinge ofte mantellaecken voor de sesse hellebardiers, verschenen met halff Meert XVIIe achtentwintich, naer luydt van de quitantie, dus comt.......................... Ie LXXX L.’ De zoo schilderachtige kleedij van het Antwerpsch magistraat bleef in zwang tot aan den inval der Franschen op het einde der verledene eeuw; ten onzen dage wordt zij, gelijk wij reeds hebben gezegd, slechts nog door de besturen der kerken en godshuizen gebezigd. P. Génard. Waar de hegge het laagst is, wil ieder er over klimmen. |
|