De Vlaamsche School. Jaargang 22
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijFrans Hals.
| |
[pagina 20]
| |
vrijen; waar Hiob Berkheyde een lichthart zich doet vlijen naast de eene of andere Mooy-ael, en waar Maas vertoont hoe in salet en keuken tegelijk de minne t' huis is.’ In het ivde hoofdstuk van zijn opstel haalt de heer Vosmaer aan, hoe Frans Hals te werk ging toen hij in 1616, voor 't eerst geroepen werd Haarlemsche schutter-officieren af te beelden en maakt de opmerking dat de groote schutter- en regentstukken als mijlpalen zijn op den weg van des schilders ontwikkeling. Tusschen de stukken, door den heer Vosmaer vermeld om hunne flinke en gladdere uitvoering, behoort ook het portret van den zwierigen krijgsman, in
tafereel van frans hals.
gebloemde kleeding, met zijn zelfgenoegzaam gelaat in de hoogte, waarnaar de hier voorkomende plaat werd vervaardigd. Dit portret werd geschilderd in 1624. In de veiling van de kunstverzameling van Pourtales, te Parijs, in het jaar 1865, werd het tegen 51,000 fr. toegewezen aan lord Hertford. De heer Pourtales had het gekocht voor 15,000 fr. Thans is het in bezit van sir Richard Wallace. Het is ook gegraveerd door Guillermin. In Februari 1616 overleed de vrouw van Frans Hals. De schilder hertrouwde in 1617, te Spaerndam, met Lysbeth Reyniers, wier portret hij met het zijne op ééne schilderij plaatste rond 1617. Dit tafereel bevindt zich in het Amsterdamsche museum; William Unger bracht het uitmuntend in plaat. Behalve zijne vijf zonen, telde Frans Hals, tusschen zijne leerlingen: Adriaan Brouwer, Adriaan Van Ostade en Dirk Van Balen; voorganger van Rembrandt, tijdgenoot van Rubens en Van Dyck, moet hij een grooten invloed gehad hebben op de roemrijke Hollandsche schilderschool van de xviide eeuw. Ook Dirk Hals, - de broeder van Frans, - bezat als schilder niet geringe verdiensten. De volgende plaat: de afbeelding eener dienstmeid die een glas in de hand houdt, werd naar eene zijner schilderingen vervaardigd. Aan het vde hoofdstuk van 's heeren Vosmaers belangrijke studie over Frans Hals, ontleenen wij de volgende beschouwingen waarin de uitstekende meester juist gekenschetst wordt: ‘Indien Hals in 1584 geboren is, was hij 80 jaren oud toen hij (zijne) twee laatste stukken schilderde. Een lange kunstenaarsloopbaan, waarin eene rijke verscheidenheid van aard en stemming ligt, zoowel wat zijn leven als wat zijne werken aangaat. Er is een groot deel in zijn leven waarin alles lacht, een ander waar de zon wel niet verdwijnt, maar sombere wolken toch haar schaduwen werpen. Het karakter des menschen bepaalt dat van zijn werken, maar het levenslot wijzigt ook het karakter. Van het vroolijke en luimige in den aard van Hals, van den luchtigen geest al zijner kinderen, die zang en toonkunst beminden, getuigt de overleveringGa naar voetnoot(1), en niet minder sterk hun aller werken. Velen van zijn zonen leefden in de kunst. In het groote gezin, drie dochters en zeven zoons, voerden vijf van deze laatsten het penseel, in navolging van Frans en zijn broeder Dirk - van wiens kunst de hier afgebeelde meid met het glas een staaltje is.’.............. ‘Een schaar van leerlingen is uit des meesters atelier voortgekomen, of heeft minder onmiddellijk zijn voorbeeld gevolgd. Dat alles getuigt van zijn kracht, zijn invloed, de waardeering die hij genoot. Dezen blijken ook uit zijne verkiezing in het bestuur van 't gild in 1644; in de aanwezigheid van achtbare lieden, gelijk Isaak Massa en Jan Van de Velde, als getuigen bij den doop van zijn kinderen; in de zucht van zoo velen om zich door zijn penseel te vereeuwigen, in het bekende bezoek van Anthony Van Dyck. Gevierde meesters op te zoeken, elkander op schalke wijze te verrassen, dat lag geheel in den smaak dier dagen. Van Dyck ging naar Haarlem en trad onbekend in de werkplaats van Hals binnen. Hij vroeg den meester zijn portret te schilderen, en toen het gereed was zeide hij: ‘Gaat het schilderen zoo in zijn werk? Zou ik het ook niet kunnen doen?’ En een doek nemende, terwijl het aanvatten van penseel en palet reeds den bedrevene verraadde, schilderde hij vaardig Hals' beeltenis. Deze sprong op en de fijne, schoone behandeling erkennende, viel hij hem om den hals en riep: ‘Gij zijt Van Dyck!’ Daar is iets innigs en roerends in deze vreugde en in deze erkenning van verwante geesten, die den onnadenkende toont, hoeveel ernst en overtuiging er liggen in een kunstenaarsgemoed, ook al spelen daar luimige en wilde levenskrachten haar parten zooals bij Frans Hals. ‘Er werd in de 17de eeuw een goed glas gedronken, maar niet door de schilders alleen. Ook de brave, stevige kornellen, kapiteinen en luitenants wisten even vlug met het kleine mesje een hoen en patrijs te ontleden en de groote roemers te ledigen, als de vrienden van Sint-Lukas. En zoo de ‘heeren’ zich meest lieten konterfeiten aan het groene, later het turksche tafelkleed, met een pergamenten notulboek en tinnen inktkoker, geloof mij vrij - en anders zullen de rekeningen 't ver- | |
[pagina 21]
| |
klappen - zij lustten ook den beker. Gulheid, rondheid, kameraadschap, de behoefte om bij wijlen door een lustig maal opgewekt te worden, waren algemeen. De zeden waren niet slechter, maar wat ruwer.
Leeft boertigh en eerlyck zong, de ronde Roemer Visscher, en Elck doe sijn best om 't geselschap te vermaken,
Morgen moet men daer niet ten quaden af kaken.
‘De anekdoten
portretstuk van dirk hals.
van Houbraken en Campo Weyerman overdrevenwel, maar zijn niet geheel ongegrond. De schilders waren veelal lustige lieden. Bohémiens, ja dat waren ervelen, en wel beschouwd, welke waarachtige kunstenaarsnatuur is 't niet min of meer? Zou die prikkelbaarheid van gevoel, die aandoenlijkheid voor indrukken, die minder bespiegelende en redeneerende, maar meer intuïtieve en van fantazie levende geest zich ook niet toonen en noodzakelijk moeten toonen in 't leven? Zou de kunstenaar zich in tweeën kunnen splitsen, en vol verbeelding en hartstocht bij 't werk, die altijd ter zijde zetten met den maalstok? ‘Zoo zijn er ook wel, maar zulk eene natuur had Hals niet. Hij behoorde tot die onstuimige, vurige geesten die beheerscht worden door hun ongeketenden genius, en in dit leven heeft hij de vrije en niet beredeneerende handelwijs van 't atelier medegenomen. Dat heeft hem genoeg gestraft, dan dat wij daarvoor, hij den schat van schoonheid die hij ons geschonken heeft, puriteinsch den neus zouden mogen ophalen. Wij weten er daarenboven weinig van, en dit slechts dat zijne geldzaken in slechten staat geraakten.’ Toen de schilder zijn 78ste jaar bereikt had, had hij met gebrek te kampen en was hij genoodzaakt zich dien tengevolge meermalen tot de stedelijke regeering van Haarlem om onderstand te wenden, die hem dan ook werd toegestaan, totdat, op den 1n Februari 1664, het volgende besluit ten zijnen behoeve werd genomen: ‘De tweehonderd car. guldens Frans Hals jaerlycx toegeleyt voor desen, Is verstaen dat hem dier een acte van sal werden gegeven, omme hetselve alle vierendeel jaers uyt handen van de thesauriers 't elkens met gl. 50 te mogen ontvangen so lange hij leeft, ingegaen sijnde den eersten October 1662 laesleden.’ De oude schilder was zijnen medeburgers niet lang tot last. Den 29n Augustus 1666 verwisselde hij te Haarlem het tijdelijke met het eeuwige; hij werd in de groote kerk aldaar begraven. Den heer Vosmaer, die, onder andere, eene belangrijke levensschets van Rembrandt schreef, komt de eer toe ons Frans Hals te hebben afgeschilderd met eene kracht van uitdrukking en eene sierlijkheid van taal die slechts geëvenredigd worden door de verhevenheid van het standpunt waarop hij zich bij het aanvaarden zijner taak heeft gesteld. De verdienste van Vosmaers arbeid verhoogt dan ook in ruime mate de waarde van het prachtig werk, met welks uitgaaf de heer Sijthoff zich heeft gelast. Er mag van den tekst van het werk gezegd worden, dat hij opweegt tegen de platen van William Unger. Heeft Unger getooverd met de etsnaald, Vosmaer deed dit met de pen. Dezelfde geest schijnt den beeldenden kunstenaar en den letterkundige te hebben bezield. Het is dan ook met de innige overtuiging dat geen inschrijver zich onvoldaan betoonen zal, dat wij nogmaals onze lezers aansporen zich het werk aan te schaffen, waarover wij in dit opstel en de vorige twee afleveringen handelden. |
|