Leonardo Buonarroti en neef van Michelangiolo Buonarroti, den onlangs overleden schilder.
Dan volgen de ministers van het koninkrijk Italië, de leden van kamer en senaat, de afgevaardigden van de academiën en instituten van de meeste landen Europa's, de vertegenwoordigers der drukpers, het rechterlijk lichaam, de consuls, het diplomatisch korps en eindelijk de syndicussen der bijzonderste steden van het schiereiland.
De stoet wordt eindelijk gesloten door nog eene groep muzikanten en eene achterwacht der troepen.
Eerst houdt hij stil voor de Casa Buonarroti, het huis waarin de groote kunstenaar zoovele oogenblikken zijns negentigjarigen levens doorbracht en dat, op den hoek der Buonarroti-en Ghibellina-straten, het nummer 74 draagt. Boven den ingang staat het nog bedekt bronzen borstbeeld van den kunstenaar, dat, op een teeken van den syndicus en onder het spelen van het Italiaansche volkslied, overschreeuwd door een oorverdoovend en geestdriftig gejuich van de volksmenigte ontdekt wordt. Dit gejuich duurt voort tot dat de senator Aleado Aleardi, zich op den dorpel van Michelangiolo's huis geplaatst hebbende, eene redevoering uitspreekt, waarin beurtelings opgehemeld worden de bouw-, schilder- en beeldhouwkundige hoedanigheden van den grootsten en roemrijksten zoon van Italië.
Van daar begeeft de stoet zich naar de Santa-Croce-kerk, alwaar hij rond vier ure aankomt. Wij zegden hooger, dat het in die kerk is, die als het Pantheon van Florence mag aanzien worden, dat Michelangiolo's stoffelijke overblijfsels berusten: geen wonder dus dat de eerestoet voor die kerk stilhoudt en dat er een aantal kronen op de graftombe nedergelegd worden.
Op het graf zelve van den onsterfelijken kunstenaar wordt eene redevoering uitgesproken door den markies Pelli Fabbroni, den bewaarder van Santa-Croce, redevoering waarop de syndicus van Florence, Ubaldino Peruzzi, antwoordt.
Langzaam zet de stoet zich weder in beweging, gaat langs den Ponte alle Grazie de Arno over en komt allengs tot op den Piazzale, alwaar, rond zeven ure, ook aankomt de prins van Carignan, oom van koning Victor-Emanuel. De prins, vergezeld van den minister Spaventa, stapt tot aan het voor Buonarroti opgerichte gedenkteeken en alsdan vallen, onder het herhaald aanheffen van het volkslied door honderde muzikanten gespeeld, en van het geestdriftigst gejuich der ontelbare volksmenigte, de zeilen die het gedenkteeken en de opschriften bedekten.
Dan volgen een aantal redevoeringen door Italianen en vreemde afgevaardigden uitgesproken, waaronder wij bijzonderlijk moeten melden professor Paganucci, 's konings minister van openbare werken Spaventa, de miniaturist-schilder Meissonnier, lid van het Fransch-instituut, de geschiedschrijver der schilderkunst Charles Blanc, Alvin die sprak in naam van België, J. Lange van Kopenhagen, dr. Floerke, Santo Conti da Portogruaro en meer anderen.
(Wordt voortgezet.)
Alf. Goovaerts.