willen te doen hebben met iemand zoo slecht gekleed als ik, die zijn frak geknoopt houdt, om te verbergen dat hij geen vest aan heeft en hoe versleten zijn hemd is - hoewel nog altijd schoon door uwe zorg, vrouw.
- O, geef u niet aan zulk eene neerslachtigheid over, smeekte zij. Eenige bezigheid, al is het maar voor een tijd, kan ons weldra helpen om de panden te lossen. Maak door nutteloos morren onze ellende nog niet erger. Bedenk dat er in dezen bitteren nacht menschen zijn, die het nog slechter hebben dan wij - die zelfs gebrek hebben aan een bed van stroo en aan eene woning als deze. O, laten wij den moed niet verliezen. God zal eindelijk barmhartigheid met ons hebben, en ons een middel zenden om aan den nood te ontkomen. Wees standvastig! Wees geduldig!
Hij zag haar aan, terwijl het edelste gevoel van zijn hart uit zijne oogen straalde, en drukte haar teeder aan zijne borst. Nogmaals had zij hem van den rand des verderfs teruggebracht; want de verzoekingen van honger en gebrek ondermijnden zijn geloof aan het goede, en slechts een oogenblik te voren had hij, bijna met bedaardheid, gedacht aan het plegen eener misdaad, die, al werd zij ook niet ontdekt, hem de achting voor zich zelven zou hebben doen verliezen, en hem voor altijd met zelfverwijt zou beladen hebben.
Terwijl hij zoo stond deed een zware voetstap den trap dreunen. Het licht opnemende, haastte de vrouw zich naar het portaal, de kamerdeur achter zich sluitende, als wilde zij haren man verhinderen om haar te volgen.
Arker bleef staan, nieuwsgierig wat dit mocht beteekenen, toen hij daar buiten eene afwisseling van zachte en hooge woorden hoorde, en een oogenblik later zijne vrouw de deur opende en een man, als een kolendrager gekleed, binnenstapte. Hij zag met zekere plompe verbazing om zich heen, keek van den langen mageren man, naar de bleeke, slapende kinderen op hun strooleger, veegde met den rug van zijne groote zwarte hand over zijne oogen, verliet de kamer voor een oogenblik weder, en kwam terug met een zak kolen en een paar bossen hout.
- Daar, vrouw, zeide hij, en God vergeve mij dat ik zoo hard jegens u was. Ik zal u morgen vroeg nog wat kolen brengen, en als gij mij nooit betaalt, nu dan zal ik er op het eind niet te armer om zijn.
- Brave man! riep de vrouw uit, de betraande oogen naar zijn grof gezicht opslaande, dat zelfs door het masker van het kolenstof, eene uitdrukking van menschlievend medelijden vertoonde.
- Gij ziet onze omstandigheden, goede vriend, zeide Arker, die de zaak begon te begrijpen; wij zijn arm, maar niet oneerlijk, en het eerste geld dat ik verdien, zal ik gebruiken om u de kolen te betalen. Uw medelijden kunnen wij nooit vergelden, en zijne magere hand in die van den armen kolendrager leggende, drukte hij die met een gevoel van inniger dankbaarheid dan hij nog ooit voor eenig mensch had gekoesterd.
- Vergeef mij, Willem, dat ik u niet zeide wat ik gedaan had, zeide vrouw Arker. Ik wist wel, toen ik de kolen bestelde, dat wij ze niet konden betalen; maar eene van onze buurvrouwen heeft mij morgen eenig werk beloofd, en dat zou ik onmogelijk zonder vuur kunnen doen, en daarom verzocht ik den koopman om ons te borgen, tot ik betaling kreeg.
- Geef uwe kinderen, eerst wat te eten, viel de goedhartige kolenverkooper haar in de rede. Ik kan het beter zonder geld stellen, dan zij zonder eten. Als ik het noodig heb, zal ik èr om komen vragen. En met deze woorden nam hij zijn ledigen zak op en stapte de kamer weder uit.
Naauwelijks was hij tien minuten weg geweest - slechts lang genoeg dat de vrouw den tijd had om vuur aan te maken, hetgeen zij onder eene voortdurende lofspraak op zijne edelmoedigheid deed - of er werd aan de deur geklopt, en eene zindelijk gekleede vrouw vertoonde zich - die vrouw Arker terstond erkende als de oude vrouw, aan welke zij in het kolenmagazijn hare bestelling had gedaan - met een mandje, dat niet klein was, aan de hand.
- Och Heere, juffrouw, zeide zij, waarom hebt gij mij van middag uwen nood niet geklaagd? Ik hoop, dat gij het niet kwalijk zult nemen - want Maria Arker had, in weerwil van haar vervallen uitzicht en armoedige kleeding iets over zich, dat eene afkomst aankondigde uit een geheel anderen kring, dan die, waarin hare nederige weldoenster gewoon was te verkeeren - ik hoop, dat gij het niet kwalijk zult nemen, dat ik u wat voor de kinderen breng.
Meteen zette zij het mandje voor de van blijdschap verbijsterde moeder neer, die haar slechts met tranen kon danken. Maar de goede vrouw verlangde geen dank. Zij haastte zich om den ketel met water te vullen, en breidde den medegebrachten voorraad op de tafel uit - brood, thee en koud vleesch. Eindelijk keerde vrouw Arker zich tot haren man, en riep uit:
- Heb ik u niet gezegd dat God barmhartig voor ons zou zijn? Hoe kunnen wij die goede vrouw en haren man genoeg danken, die ons dezen nacht voor koude en honger hebben bewaard?
- O, juffrouw, als gij wist hoe vergenoegd mijn hart klopt, zoudt gij ook wel weten dat ik geen dank noodig heb. Och Heere, dat genoegen is dubbel het geld waard. Maar ik wilde u zeggen, als uw man het mij niet kwalijk neemt - mijn zoon Jef is ziek te huis gekomen, en zoekt iemand om voor twee of drie dagen zijne plaats te vervullen tot hij weer te been is. Zijne plaats brengt wel niet veel op, maar twee frank en half daags is toch beter dan niets, en mijn jongen en de oude man dachten, dat als uw man rijden kan, het toch beter voor hem zou zijn dan stil te huis te zitten.
- Maar wat moet ik dan doen? riep Arker uit. Als ik uwen zoon van dienst kan zijn, ben ik er uit dankbaarheid voor uwe goedheid van harte toe bereid.
- Ik ben al half bang, antwoordde de oude vrouw, dat gij het mij kwalijk nemen zult als ik het zeg, maar als gij het dan weten wilt, Jef rijdt met eene vigilant.
- En nu is hij ziek en heeft iemand noodig die voor hem rijdt? zeide Arker.
- Dat eigenlijk niet, mijnheer, want er zijn menschen