Philip van Commines en zijn lofdichter.
Vervolg van bladz. 151.
De dichter aanhoort met aandoening die droeve klachten, wanneer hij eensklaps zeven eerbiedwaardige vrouwen ziet te voorschijn treden; het zijn de vier zedelijke hoofddeugden: Voorzichtigheid, Rechtvaardigheid, Sterkte en Matigheid, en de drie goddelijke deugden: Geloof, Hoop en Liefde, die beurtelings de weduwe komen vertroosten, en hulde brengen aan den duurbaren overledene.
Ziehier de voorzichtigheid. Steeds heeft zij de gedachte des doods voor oogen, zooals blijkt uit de doodkist die zij op het hoofd draagt; in de rechterhand houdt zij den spiegel des gewetens en met de zift waar de linkerhand op steunt, zal zij het ware van het valsche, het goede van het kwade weten te scheiden. Zij is gewapend met het schild des geloofs, ter wijl schatten
de voorzichtigheid.
van goud voor hare voeten nedervloeien. Zij herinnert hoe de roemrijke man, dien Lodewijk XI als vertrouweling had te Pecquigny, die afgevaardigde was te Venetië, die den vrede herstelde tusschen de Florentijnen en Paus Alexander, hoe hij gedurende zijn leven boven alle anderen door zijne voorzichtigheid heeft uitgeschenen.
De rechtvaardigheid, op haren troon verheven, boezemt vrees en ontzag in door hare grootsche en statige houding; aan den eenen kant houdt zij de zinnebeeldige weegschaal, aan den anderen het onbloote dubbelsnijdend zwaard, waarmede zij de rechtvaardigen beschermt en de boozen bestraft. Zij looft Commines over het gezag dat hij had aan het hof van Lodewijk en verheft de bescherming die hij aan allen, aan armen en rijken, in zijne landeigendommen verleende.
De sterkte is afgeschilderd met een aanbeeld op het hoofd en eene pers onder de voeten. Zoo de stoffelijke macht, torens ondersteunt, de zedelijke temt en verplettert de ongeregelde driften, die door een gedrochtelijk dier ons worden afgebeeld. De sterkte van den afgestorvene heeft uitgeschenen in Italië, dat hij beter dan iemand kende, en wanneer de koning, zijn meester, tegen de Bretoenen oorlog voerde.
de rechtvaardigheid.
Op eene eigenaardige en aan het oog sprekende wijze is de vierde der zedelijke hoofddeugden, de matigheid, afgeschilderd.
de sterkte.
Zij heeft eenen toom in den mond om alle verlangens en genegenheden volgens de voorschriften der wijsheid in te teugelen. Het uurwerk dat zij op het hoofd draagt, herinnert haar