eere van den grooten dichter een gedenkteeken op te richten.
Belangrijke redevoering van Van Vloten over het verdwijnen der zelfstandigheid van den volksgeest en de noodzakelijkheid eener zelfstandige ontwikkeling op gebied van kunst en wetenschappen, en, in verband daarmede, het versterken der zelfstandigheid der Nederlandsche taal, gezuiverd van alle vreemde woorden, voor de bereiking van welk doel de redenaar zeer veel verwacht van de uitbreiding van Vondels invloed. De heer Van Vloten ontwikkelde tevens zijne zienswijze aangaande de wijziging, die de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden behoort te ondergaan, ten einde tot het verlevendigen van den vaderlandschen zin en van de taalkennis doeltreffend mede te werken.
Na nog eenige beraadslaging werd de zitting gesloten.
Tweede afdeeling. Voorstel van Maurits van Lee, uit Brussel, over de wenschelijkheid van het laten drukken van meerdere gewichtige stukken, die in Holland en België in de archieven berusten. Sprekers: de voorsteller, Beijnen, J.A. Alberdingk Thijm, Vorsterman van Oijen, Van Vloten en Fredericq. Verzonden naar de algemeene vergadering.
Uitgebreide en in vele opzichten belangrijke gedachtenwisseling, over den invloed door de hertogen van Burgondië in de Nederlanden uitgeoefend, tusschen Paul Fredericq, Brill, Alberdingk Thijm en Beijnen.
Beschouwingen van den heer Hulsenbosch over de tiers de sol d'or.
Vele goede opmerkingen werden gemaakt over wat er moet gedaan worden om de belangstelling op te wekken voor de vele verwaarloosde verzamelingen van oude archieven in België en Holland. Onder andere spraken hierover Vorsterman van Oijen, Fredericq, Smits van Nieuwerkerke en de Wit, welke laatste mededeelde, dat hem bekend was, dat vele Limburgsche gemeentebesturen hunne oude archieven in het stof lieten vergaan en door ratten en muizen verknagen.
Hoe vond men in de middeleeuwen het noodige geld om kerken, stadhuizen, hallen, enz. te bouwen? Het beantwoorden dezer vraag had de heer de Wit zich ten doel gesteld. Onder andere zeide hij, dat de meeste groote kerken gebouwd werden door zeer rijke abdijen, die gansche gewesten in eigendom bezaten, dat soms de arbeid van gevangenen tot den opbouw der kerken benuttigd werd, dat men overigens daarbij meestal zeer traag te werk ging en men soms gedurende vier of vijf eeuwen aan eene kerk bouwde. Op de wereldlijke bouwkunst, zeide hij, dat de gilden den grootsten invloed uitgeoefend hadden, daar zij het waren, die zorgden voor den opbouw van belfort en raadhuis, terwijl zij soms ook bijdroegen tot het helpen bekostigen van kerkgebouwen. Door Paul Fredericq werd de opmerking gemaakt, dat de gilden gewoonlijk hare eigene kapel in deze of gene kerk hadden, dat zij zorgden voor de versiering dier kapel of van dezer altaar, door het bestellen van schilderijen, beeldhouwwerk, glasramen enz., dat vele gilden daarenboven gildehuizen hadden laten bouwen, die in schoonheid menig stadhuis overtroffen enz. Als bronnen waaruit gelden vloeiden voor het bekostigen van middeleeuwschen tempelbouw, noemde de heer Schols nog de giften van vorsten, prelaten en andere aanzienlijken, de opbrengst van rechterlijke of kerkelijke boeten enz.
Hiermede liep de vergadering af.
Derde afdeeling. Over wat de tooneelcritiek is en wat zij zijn moet en zoomede over het tooneel werd van gedachten gewisseld tusschen Jacobson (Amsterdam), A.J. Cosijn (Antwerpen), Conradi, Johan Gram en J. Nijhoff.
Om in volgende congressen nader behandeld te worden, werden door den heer Van Dijck, uit Amsterdam, de volgende vragen gesteld en toegelicht: ‘Bestaan er onoverkomelijke bezwaren om, evenals in Amsterdam, ook in Antwerpen of Gent een algemeen magazijn te vestigen van alle Vlaamsche uitgaven, b.v. sedert 1870 verschenen, dat magazijn voortdurend compleet te houden en door geregelde toezending van alle nieuwe boeken, in de Nederlandsche taal geschreven, steeds uit te breiden? Wat kan ter bereiking van dit doel door den Vlaamschen boekhandel worden gedaan? In hoeverre kunnen de Vlaamsche letterkundigen de vestiging van een zoodanig magazijn in de hand werken?’
Het laatste in deze afdeeling behandelde punt werd ingeleid door Peter Benoit, die met klem van redenen aantoonde, hoe wenschelijk het zou zijn, tusschen de Noord- en Zuidnederlandsche toonkundigen eene soort van verbond te stichten, welk voor doel zou hebben de wederzijdsche ondersteuning van Nederlandsche toonzetters en uitvoerders, het helpen opvoeren van eigenaardige Nederlandsche muziekgewrochten en de inrichting van een Nederlandsch muziektooneel. De vergadering besliste, deze gewichtige aangelegenheid aan de dagorde van het volgend congres te zullen doen stellen.
Algemeens vergadering. De uitvoerende commissie ontvangt in last, eene commissie te benoemen, voor het studeeren van de afstamming en het vaststellen van de spelling der Nederlandsche plaatsnamen. (Voorstel Franquinet.)
De Belgische afgevaardigde, de heer Delcroix, zal aan den Belgischen minister van binnenlandsche zaken de quaestie van het hulpgeld voor Van Duyse's gedenkteeken herinneren. (Voorstel O. Perier.)
Beslist eene commissie te benoemen, die zich werkzaam stellen zal, voor het aanknoopen van nadere betrekkingen met de twee Nederlandsche republieken in Zuid-Afrika.
De uitvoerende commissie gelast zich stappen te doen ten behoeve van de uitgaaf van meerdere oude archiefstukken.
Beslist stappen aan te wenden, om te verkrijgen dat het Muiderslot ingericht worde tot een rijksmusenm. (Voorstel Everts.)
Na gedachtenwisseling blijft aan de uitvoerende commissie, overgelaten, of al dan niet stappen zullen worden gedaan, tot het doen sluiten van eene overeenkomst met Duitschland aangaande letterkundigen eigendom.
Beslist te doen werken, opdat de schrijver van een tooneelstuk het recht verkrijge (?') de repetities van zijn werk bij te wonen. (Voorstel A.W. Jacobson.)
Voordracht van den eerw. heer Brouwers over der vaderen