Tentoonstelling van schoone kunsten te Brussel.
Vervolg van blz. 135.
L. Le Gendre's Inkomst van Breidel en de Coninck te Brugge na den slag van Kortrijk in 1302 hangt wat hoog, zoodat men de schilderij niet wel in al hare deelen kan beschouwen; vanwaar zij hangt, schijnt ze wat schreeuwend van kleur; de samenstelling is zeer voldoende; Clytia en een Kleine bader, van denzelfden schilder, bevielen ons meer en worden, volgens wat wij om ons hoorden, over, het algemeen gewaardeerd.
E. Van den Bussche's Aftocht van Napoleon uit Rusland in 1812, door ons te Antwerpen gezien en waarvan wij op blz. 24 gewaagden, troffen wij in de tentoonstelling zeer merkelijk verbeterd aan. Des schilders Vaders portret laat te wenschen.
J. Bertrand (Parijs) betoonde zich eigenaardig genoeg in zijn Ken u zelf (een knaap die in eene weegschaal staat) en des schilders werk kan slechts geroemd worden, wat betreft de teekening; maar als schildering is het te grijs van kleur.
X. Mellery, die in 1870 den prijs van Rome in de schilderkunst behaalde en zich te Brussel gevestigd heeft, stelt ten toon: De moeder der Gracchen (door ons beoordeeld op blz. 72), Columbario van het huis des keizers te Rome en Binnenhof van het paleis Pisani te Venetië, twee stukken die vele schoone hoedanigheden bevatten en groote verwachtingen van den schilder geven.
J. Bonet (Namen) schilderde de Twee moeders, uit Salomo's oordeel, op het oogenblik dat de eene vrouw het kind van de zijde zijner moeder wegneemt en haar eigen dood wichtje in de plaats legt. Verdienstelijke schilderij.
Mev. Fanny Geefs leverde twee aangename schilderijen, getiteld: Dromende aan het vaderland, en Het cijfer, beide echter wat decoratief als kleur. Van het portret van Willem Geefs, door genoemde schilderes, de talentvolle echtgenoote van den uitgeschilderde, mag worden getuigd dat het zoo voortreffelijk bewerkt als welgelijkend is.
L. Alma Tadema's Weduwe, Kleopatra en Speelgoed munten minder uit door kracht van voorstelling of zinrijkheid, dan door voortreffelijkheid van kleur en verdienste van teekening. Onder deze twee laatste opzichten mogen zij inderdaad hoog aangeschreven worden. De weduwe, is een stuk dat als studie der Egyptische zeden, gebruiken en kleedij veel arbeids moet geëischt hebben, maar is daarom toch geene zeer aangename schilderij te noemen. Des schilders echtgenoote heeft ook een stuk ingezonden, voorstellende eenen stoel waarop eene pop is geplaatst, en welk het eigendom is der heeren Pilgeramen Lefebre.
A. Van Hammée (Brussel) schilderde Marcus-Antonius en Cleopatra, doch op eene niet gelukkige wijze.
J. Stallaerts Polyxena als zoenoffer op den brandstapel van Achilleus geofferd, is een goed behandeld tafereel, waar men ziet dat de kunstenaar noch arbeid, noch studie aan gespaard heeft, en dat veel zou gewonnen hebben, hadde het op grootere schaal aangelegd geweest. Een studiekop, van denzelfden schilder, bevat vele schoone hoedanigheden.
J. Van Keirsbilcks Tweezang is eene nette en goed opgevatte voorstelling, die ons een gunstigen dunk geeft van des schilders episode uit Miltons Verloren paradijs, welke laatste schilderij waarlijk verloren gehangen is; van waar zij hangt, is zij dan ook niet goed te beoordeelen.
A. Cluysenaers Roeping is een tafereel, waaraan het rijksmuseum, voor 't welk het is aangekocht, eene goede aanwinst zal doen: zwierige, ongemaakte samenstelling, wel geteekend en breed geschilderd. Van de schilderingen, die de kunstenaar uitvoert in de trapzaal der Gentsche hoogeschool, bevat de pronkzaal het verkleind model van eene voorstelling gewijd aan de Kunstherbloeiing en de hervorming.
Franz Vinck munt uit met zijn Karel de Goede die in 1125 te Brugge granen laat teruggeven door de opkoopers. De schilder bewijst met dit tafereel, dat hij meer en meer zijn eigen weg begint te gaan. De voorstelling is sprekend en teekening en schildering mogen keurig worden genoemd. Is aangekocht voor een te Dendermonde aangelegd wordend museum.
Karel Verlat zond van uit Jeruzalem, waar hij zich sedert eenige maanden bevindt, gelijk wij aan onze lezers hebben doen kennen, eene schilderij, waarop Jeruzalemsche bedelaars zijn afgebeeld, met eene bewonderingswekkende vaardigheid van penseel. Z.M. de koning heeft het stuk aangekocht.
A. Hennebicq heeft zich op voortreffelijke wijze uit den slag getrokken met een zeer moeielijk onderwerp, ontleend aan de geschiedenis van Venetië. De ontslagen Doge Foscari verlaat het paleis, dat hij, gedurende 35 jaren, in staats dienst bewoonde; een secretaris geeft hem den wenk, langs een geheimen trap uit te gaan, ten einde het saamgeschoolde volk te ontwijken; maar de ouderling antwoordt dat hij wil gaan langs waar hij is gekomen, en toen hij beneden den reuzentrap was, keerde hij zich om, naar het paleis toe, steunende op zijne kruk, en sprak de volgende woorden: ‘Mijne diensten hadden mij hier geroepen, de list mijner vijanden doet mij van hier verdwijnen.’ Het volk, dat misschien zijnen dood wenschte, ging, diep aangedaan, voor hem uit den weg. Van denzelfden schilder zagen wij een uitmuntend portret van mev. Sainctelette.
Karel Ooms' Filips II die de laatste eer bewijst aan zijnen broeder Don Juan is als schildering verdienstelijk; ook als samenstelling is het dit, ofschoon het onder dit opzicht eigenaardigheid mist. Don Juan schijnt ons ook geen gelukkig beeld. Een en ander belet evenwel niet, dat van het stuk mag gezegd worden dat het, over zijn geheel, den bekwamen kunstenaar tot eer verstrekt. Van het Eerste ijs, maakten wij, op blz. 202, reeds loffelijk gewag, naar aanleiding van de tentoonstelling van deze schilderij in Antwerpen.
H. Bource's zeelieden en zeestranden zien wij liever dan zijn tentoongesteld stuk: Terugkomst van den doop in Noorwegen, hoezeer dit tafereel een voortreffelijk stuk zij.
Jos. Coomans, de gekende te Parijs gevestigde Belgische meester, stelt twee stukken ten toon, De vriendschapsbeker, en De levende brief; het eerstgenoemde is door het staatsbestuur aangekocht voor fr. 10,000; beide dragen des schilders eigenaardigen stempel en behooren tot de fijnst afgewerkte der pronkzaal, alhoewel hun koloriet juist niet ten voorbeelde verdient gesteld te worden.