Dazy verklaarde later zelve, dat hij Tschopan, in de kamer van Asselder, verscheidene dolksteken had toegebracht, en zijne moeder bekende, dat zij Tschopan bij de keel gegrepen en hem toegeroepen had: waar is het hemd en de klak van mijn neefje, zeg, waar hebt gij die versteken?
Tschopan had daarop zwak en met den doodsreutel in de keel geantwoord: Vraag het aan Aschura.
Daarop had zij hem eenige dolksteken toegebracht en was vervolgens naar huis gesneld om Aschura een nieuw verhoor te doen ondergaan.
Intusschen verspeidde zich te Ogli het gerucht van wat er was voorgevallen. Het volk zoowel uit het dorp als uit den omtrek schoolde te zamen, vond Dazy 's wraak zeer rechtvaardig en dacht dat er oogenblikkelijk tot de strafuitvoering der hoofdschuldige moest worden overgegaan. Velen riepen, dat zij in het openbaar moest gestraft worden, dewijl hare misdaad de gansche gemeente zonder onderscheid geschandvlekt had.
Bij het tweede verhoor van Aschura, werd aan deze, door hetzelfde middel als de eerste maal, eene andere bekentenis afgeperst. Zij verklaarde namelijk, dat, nadat de knaap verwurgd was, Tschopan haar het hemd en de pelzen klak had gebracht. Het lijk werd tusschen nabij staande houtgewas geworpen, waarin zij niet dachten dat hetzelve zoo vroeg zou ontdekt zijn.
Hun voornemen was de genoemde kleedingstukken van het vermoorde kind te eeniger tijd aan een gehaten persoon te zenden om deze als de plichtige te doen aanzien. Aschura had op zich genomen, de kleedingstukken te verbergen, en dezelve, tot bij nadere gunstige gelegenheid, in haar hoofdkussen genaaid.
Zoodra Usu en Sultanum die bekentenis gehoord hadden, ijlden zij naar Dazy's huis en scheurden het hoofdkussen open, waarin zij werkelijk de met bloed bemorsde kleedingstukken van Sultanums oudste zoontje aantroffen.
Zij begonnen hierop luide te jammeren en te weeklagen en vervulden de lucht met zulke verwenschingen tegen Aschura, dat verscheidene geburen toegeloopen kwamen, om te vernemen wat of er toch gebeurd was. Daarop werd de nieuwe bekentenis der schuldige meegedeeld, waarmede heel het dorp al spoedig bekend was.
De verstomming der bevolking sloeg tot woede over. Alle vrienden en verwanten van Sultanum riepen, dat zij eigenhandig de moordenares steenigen zouden, indien Dazy nog langer aarzelde haar te straffen.
Dit besluit was reeds genomen, toen Asselder buiten kwam, die naar den naburigen khan om versterking had gezonden, ten einde nieuwe gewelddadigheden te voorkomen.
Vóór de aankomst van den bevelhebber der militie, verzocht Osman Amsat, bij wie zich Aschura bevond, aan de menigte, dat zij de verantwoordelijkheid van Aschura te straffen niet op zich zou laden, daar zulks eene wetschennis zou zijn; hij voegde er bij, dat de aangehoudene onder zijne bescherming was geplaatst en niet gewelddadig uit zijne woning mocht gehaald worden. Hij bezwoer de menigte, de heele zaak aan het gerecht over te laten, dat de schuldige wel zou weten te straffen. Het antwoord dat hij hierop ontving was: dat al wie deze vrouw durfde verdedigen een vijand van het dorp was, zoodat het beter voor hem zou wezen, zijn verzoek terug te nemen.
Zoo stonden de zaken, toen Asselder verscheen. Ook hij verzocht de woedende menigte niet op eigen hand te werk te gaan en de uitspraak van het gerecht af te wachten.
Hierop antwoordde nogmaals de tierende volkshoop: dat aan het straffen van zulk wijf, van zulke moordenares niemand kon misdoen en zij maar hoe eer hoe liever moest van kant worden gemaakt en niemand daaraan mocht hinder stellen.
Vruchteloos poogden twee mannen uit Ogli, geholpen door eenige vreemden, aan de menigte het voorzichtige en wijze van Asselders raad begrijpelijk te maken. Allen, die de verdediging van Aschura op zich durfden nemen, moesten eene schuilplaats zoeken in de woning der schuldige tegen de woede van de menigte.
In hun ongeduld om de schuldige oogenblikkelijk gestraft te zien, eischten de opgehitste boeren van Iman Ali, dat hij zijne dochter zou dooden en toen deze daarop antwoordde dat hij sedert haar huwelijk alle macht over haar verloren had, werden er boden naar Dazy gezonden, met het verzoek haar onmiddellijk hare verdiende straf te doen ondergaan.
Dazy antwoordde, dat hij zijne vrouw niet van het leven berooven wilde en dat niemand het recht had zich met zijne zaken te bemoeien.
Er werd hem, ten tweeden male geboodschapt, dat de misdaad zijner vrouw het heele dorp aanging en hij dus geen recht had, haar met zachtheid te behandelen. Ingeval hij echter tegen den algemeenen wil durfde handelen, zou het volk zelve de straf aan de moordenares voltrekken.
Zonder hierop Dazy's antwoord te verbeiden, werden eenige mannen afgezonden, om Aschura uit Osmans huis weg te halen en haar naar haren echtgenoot of, beter, naar de strafplaats te brengen.
De boden rukten haar uit Osmans woning en sleepten hun slachtoffer voort tol aan Dazy's huis, achtervolgd door allen die haren dood gezworen hadden. Mannen, vrouwen en kinderen hadden slechts één verlangen: Aschura's doodstraf bij te wonen. Zij wilden haar steenigen, zoo Dazy nog langer met de strafuitvoering aarzelde.
Gedwongen door de woede en den aandrang der menigte, kwam Dazy buiten, verzocht dat men zijne echtgenoote niet langer zou martelen en de strafvoltrekking aan hem zelve over te laten, indien men haar dan toch wilde gedood hebben.
Daarop haalde hij een pistool te voorschijn, keerde het hoofd om en doodde met een enkel schot, de door hem zoo geliefde jonge vrouw...
Zoodra de overste van den naburigen khan vernam wat te Ogli was voorgevallen, deed hij de voornaamste personen van Ogli voor zich roepen, stelde hun het gewelddadige en strafbare hunner handelwijs voor oogen en besloot met te zeggen, dat de overheid de belhamels streng zou straffen.
‘Doe, wat gij noodig oordeelt, was het antwoord der