Meezen.
Deze vogelen, verspreid over geheel het oude vaste land, van Denemarken en Zweden tot aan de Kaap de Goede Hoop, waren - en geen wonder - ook van Aristoteles en Plinius gekend. De meezen zijn zoo groot als musschen,Ga naar voetnoot(1) nestelen in bosschen en boomen, en eten allerhande vliegend en kruipend ongediert. Hun gezang is onbeduidend, zij zijn zeer nuttig en men behoort hun geen leed te doen, maar ze integendeel te lokken in de tuinen en hoven, want zij vernielen de verderfelijke rupsen-eieren beter dan de beste tuiniers. Er zijn verschillende soorten van meezen: koolmeezen, blauwmeezen, kuif- staarten tuimelmeezen. Wij geven hier de afbeelding van twee staartmeezen. Gedurende bijna de gansche maand October trekken
de meezen hier in groote scharen door en het was alsdan dat de Antwerpsche liefhebbers in den buiten plachten met den uil uit te gaan. Te dien einde vereenigden zich 20 of 30 personen in gezelschap; allen waren eender uitgedoscht en werden door een deftig gekleeden ‘koning’ aangevoerd; elke man droeg eene belijmde vogelkruk, teerroe of teerroede geheeten; aan het hoofd van den stoet stapte een gewoonlijk koddig uitgedoschte man, die eene kevie droeg, met eenen uil daarop. Doch in weerwil van den moed en de onbezonnenheid der meezen, die met groote woede en als blindelings den vastgebonden piependen uil kwamen aanvallen, keerden de meezenvangers dikwijls met licht bevrachte keviën huiswaarts, omdat zij, door het maken van gedruisch, de meezen deden schrikken en daardoor oorzaak waren dat de vogels den uil niet van te nabij naderden en zich dus ook niet op de belijmde krukken kwamen nederzetten. Andere meezenvangers daarentegen, met meer omzichtigheid en tot groot nadeel van den land- en akkerbouw, deden goede vangsten. In 1866 meldde een Antwerpsch dagblad dat Antwerpsche liefhebbers, in November van dat jaar, in zes jachten, 834 meezen hadden aangebracht. Het was hoog tijd, dat de Belgische kamers paal en perk kwamen stellen aan deze afschuwelijke liefhebberij, door het uitvaardigen van de wet, die het jacht maken op insecten-etende vogels verbiedt.