Hier heft de rots haar kale kruin,
Maar ginder hangt, en daalt, en vloeit
De welige akker, geel en bruin,
Door 't helder zonlicht rijp gegloeid.
Het lage leidak blinkt in 't licht;
De steenrots, die tot muur verstrekt,
Schuilt weg in klimop groen en dicht,
Of toont zich grauw, met mosch bedekt.
Zoo zong Nicolaas Beets, toen hij, in 1839, op een omreisje in België, zich tusschen Namen en Dinant bevond. Gelijk men weet, wordt dit oord de schilderachtigste plek van ons land genoemd. Het gebeurt nochtans over 't algemeen zelden, ondanks het gemak van vervoer welk de ijzeren-wegen ons verschaffen, dat bewoners der Vlaamsche provinciën in de landstreek waarvan wij spreken een uitstapje, een pleizierreisje maken.
De keurige teekening, welke de lezer hier in plaat gebracht ziet, werd, naar een zijner schilderijen, vervaardigd door den voortreffelijken Nederlandschen schilder, M. van Raden, van 's-Gravenhage, die in 1864 eene kunstreis door de Ardennen deed, zich een geruimen tijd in de omstreken van Dinant ophield en er met een rijken voorraad studiën en schetsen naar de natuur vandaan kwam.
Van den heer van Raden prijkte in 1861 in de Antwerpsche tentoonstelling een zeer fraai landschap, waarvoor de provincie Namen het onderwerp geleverd had, een Gezicht op Foy-Marteau, nabij de puinen van Montaigle (Namen).
Verscheidene Antwerpsche kunstenaars bezoeken schier jaarlijks het Walenkwartier en namelijk den omtrek van Rochefort, om er landschappen te schilderen.
De nevensgaande plaat is op steen gebracht naar van Radens schilderij, door den heer A.G. Nunninck, wiens werk, wij behoeven het wel niet te zeggen, allen lof verdient.