Als de koning deze tijding hoorde, sprong hij onmiddellijk te paard en reed met een groot gevolg van edellieden den keizer hoffelijk te gemoet, groette hem en vernam naar het doel zijner verre reis.
Keizer Alexis sprak: ‘Doorluchtige vorst, verschoon mij, dat ik in uwe haven van Londen ben binnengevaren, want ik doorzoek alle landstreken der wereld, om mijne geliefde dochter Helena terug te vinden.’
Koning Hendrik werd bedroefd en zeide: ‘Helaas, ik ook treur over eene Helena, mijne teergeliefde huisvrouw, welke, gedurende mijne afwezigheid, door den hertog van Glocester, met hare twee zonen is omgebracht.’
Als de keizer deze woorden hoorde, werd hij bleek van aandoening en vroeg, van welk land deze Helena afkomstig was.
- Ik weet het niet, zeide koning Hendrik; zij is als eene arme schipbreukelinge op den oever der zee geworpen; zij was haar vaderland ontvlucht, omdat haar vader met haar wilde trouwen, in strijd met Gods wet. Ter wille harer deugden, ondanks mijner moeders raad, had ik haar tot mijne huisvrouw uitverkoren.’
Nu riep de keizer met klagende stem: ‘O, mijne dochter Helena, uw dood zal mij ten grave sleepen!’
Zoo in diepe treurnis reden beide vorsten het paleis binnen.
Terstond werd Glocester voor den hoogen rijksraad gedaagd om zich te verantwoorden over den gepleegden aanslag op het leven der koningin. Maar nu liet de hertog de negen boden, één voor één, elk met den koninklijken brief in de hand, voor den rechterstoel verschijnen. De inhoud der vorstelijke brieven werd voorgelezen, de zegels nauwkeurig onderzocht en echt bevonden.
Toen stond de koning verbaasd, en deed iederen bode op nieuw en afzonderlijk scherp ondervragen, over den man wien hun deze brieven had ter hand gesteld. De zeven eersten zwoeren valschelijk en eenstemmig, dat het de patriarch van Napels was; alleen de achtste wilde niet langer meineedig blijven, en zeide: ‘Heer koning, ik weet niet of men mij hangen of radbraken zal; maar wat er ook met mij moge geschieden, tot redding mijner arme ziel, wil ik waarheid spreken.’ De oude koningin werd bij deze woorden vervaard; zij wendde zich haastig tot den koning en zeide: ‘Zoon, uw dralen om den vuigen moordenaar uwer huisvrouw en kinderen te straffen, verwondert mij zeer; ziet gij niet, hoe deze bode u wil beliegen?’
Toen stond de hertog van Glocester recht, en sprak: ‘Heer koning, als gij uit den lande reisdet, hebt gij mij tot ruwaard over Engeland aangesteld, en nog hebt gij tot hiertoe deze vorstelijke macht uit mijne handen niet overgenomen; als regent dan over dees koninkrijk, en krachtens de wetten des lands, leg ik de hand op deze vrouw, en als een, die zulks vermag, zal ik ze in bewaring houden, tot dat ik wete, wie deze verraderij jegens mij gepleegd heeft.’ Koning Hendrik liet den hertog begaan en de oude koningin werd in eene zaal des paleizes opgesloten en streng bewaakt.
Nu legde de bode zijne bekentenis af en ontdekte het helsch bedrog dat te Dover gepleegd was.
Al de andere boden werden op nieuw opgeroepen, en zij werden gefolterd op de pijnbank, tot dat zij de waarheid beleden.
De hooge raad sprak nu het vonnis des doods tegen de acht verraderlijke boden uit; den negende, die alleen door den koning was afgezonden geweest, en aan het misdrijf onplichtig was, werd uit de gevangenis geslaakt.
Glocester deed onmiddellijk de booswichten ophangen; slechts dengene, die de waarheid vrijwillig bekend had, schonk hij lijfsgenade.
Terwijl dit gebeurde, verlangde keizer Alexis de oude koningin in het geheim te mogen spreken. En als hij met haar alleen was, veinsde hij eene vurige liefde voor de valsche vrouw en zeide: ‘Mevrouw, ik bemin u boven alle andere vrouwen, en wilt gij mede naar mijn land reizen, dan zal ik u kronen tot keizerin van het Oosten.’
Dit beviel de oude koningin bovenmate en zij sprak: ‘Heer keizer, indien gij mij trouwen wilt, zal ik uw hoofd met nieuwen luister sieren; ik zal mijnen zoon van kant helpen, en den troon van Engeland voor u openstellen. Tot onderpand mijner trouw, aanvaard dezen gordel.’
En zij bond den met goud geborduurden gordel met de borze er aan van haar middel los. Maar nauwelijks was het kostbaar geschenk in handen des keizers, of zij herinnerde zich het valsche zegel, in de borze verborgen, en vroeg den gordel terug. Maar de keizer antwoordde niet, ging stilzwijgend heen, en sloot de kamer dicht.
Hij trad de raadzaal binnen en vertoonde den gordel en het zilveren zegel der oude koningin. De koning stond verbaasd en vroeg naar de vorstelijke zegels van Helena en van Glocester, en als hij nu al de vorstelijke zegels nevens het zijne had gelegd, en er geen onderscheid in vond, zeide hij: ‘Hoe mag dit komen? Ik liet zoo maar drie zegels maken en nu vind ik er vier!’
Glocester liet nu de oude koningin voor den den raad oproepen en sprak tot haar: ‘Mevrouw, belijd nu de waarheid, want uw laatste uur is geslagen; uwe valsche boden zijn dood en gij ook moet sterven.’
Als de boosdoenster deze scherpe woorden hoorde, werd hare ziel met benauwdheid bevangen, en zij bekende eindelijk welk afschuwelijk verraad zij gepleegd had.
Koning Hendrik bedekte zijn aangezicht met beide handen, en ging weenend heen.
De hooge raad velde een doodvonnis tegen de boosaardige koningin, en Glocester deed haar te Dover in zee werpen.
Dan ging de hertog tot den koning en troostte hem. Hij verhaalde, hoe hij den moed niet had gehad de schoone Helena ten dood te brengen, en hoe zijne arme zuster voor haar gestorven was. Toen koning Hendrik en keizer Alexis vernamen, dat Helena met beide hare kinderen het leven werd behouden, besloten zij niet te rusten, alvorens zij zouden ontdekt hebben wat van hen geworden was.
(Wordt voortgezet.)