De oude koningin, die een paleis te Dover bewoonde, kwam in de afwezigheid des konings, dikwijls naar Londen over, om hare schoondochter Helena te bezoeken. Doch haar hart was vol gal en haat. En eens gebeurde het, dat Helena ingeslapen was, toen de oude koningin in hare kamer trad. Het boosaardig wijf nam dit gunstig oogenblik waar, om Helena's zilveren zegel in was aftedrukken.
Door een bekwamen zilversmid deed zij het vorstelijke zegel nasteken, vermoordde dan heimelijk den werkman en liet zijn lijk in zee werpen, opdat het geheim goed zou bewaard blijven.
Te gelegener tijd, schonk Helena aan twee frissche zonen het leven. De bevolking van Londen vierde luidruchtig deze blijde gebeurtenis.
De ruwaart, hertog van Glocester, zond onmiddellijk naar den koning eenen gezant met de heugelijke tijding en beval hem te Dover scheep te gaan. Maar aan het paleis der oude koningin werd de bode opgewacht, en zoo wel onthaald, dat, door het overmatig drinken van kostelijken wijn, hij in een diepen slaap viel. Nu deed de booze oude koningin door haren geheimschrijver eenen brief opstellen, om den koning te melden, dat Helena van twee hondenjongen bevallen was; zij bezegelde den brief met den valschen stempel, en stak hem in de brieventasch van den bode, in de plaats van dengene die door den hertog van Glocester geschreven was.
Na eene voorspoedige en korte reis kwam de gezant bij den koning, en overhandigde hem de verzegelde brieven van Glocester. Als koning Hendrik vernam hoe Helena van twee honden bevallen was, werd hij beurtelings rood en bleek van toorn en schaamte. Nauwelijks kon hij zijn leed verkroppen en hij verhaalde aan den patriarch van Napels, die in zijn legerkamp aanwezig was, de afschuwelijke gebeurtenis.
De patriarch was verwonderd en vroeg den koning uit welk geslacht hij zijne huisvrouw gekozen had, en als hij hoorde dat het eene onbekende maagd was, uit haar land gevlucht, omdat haar vader met haar trouwen wilde, werd hij gansch ontroerd.
- Volgens uwe woorden, o heer koning, komt het mij voor, of gij hebt mijns zusters dochter, mijne nicht Helena gehuwd. Nu reeds twee jaar is zij uit Konstantinopel hare geboortestad verdwenen, en niemand weet waar zij verbleven is. Daarom wees niet te haastig eene beslissing te nemen, misschien schuilt er valsch verraad onder de kwade tijding, die u werd gebracht.
Koning Hendrik vond den raad goed en beval aan Glocester de telgen zijner huisvrouw te bewaren, welke zij ook waren, tot na zijne wederkomst. Opdat hem nergens den doortocht zou belet worden, werd een geestelijke bode des patriarchs met 's konings brief naar Engeland gezonden.
Maar als de geestelijke bode te Dover ontscheepte, werd hij door de bespieders der koningin-moeder weder opgewacht, naar haar paleis geleid en met kostelijke wijnen dronken gemaakt, zoodat hij in eenen diepen slaap viel. Toen kwam het booze wijf, ontstal hem den brief des konings, liet heimelijk eenen anderen schrijven, met scherp bevel onmiddellijk Helena en hare twee kinderen te verbranden.
Als de bode ontwaakte, reisde hij verder en als hij te Londen aankwam overhandigde hij den valschen brief aan den hertog van Glocester.
De ruwaart verbrak haastig het zegel, en den brief lezende werd hij gansch ontroerd. Met streng gelaat sprak hij tot den bode: ‘Wie heeft u dezen brief gegeven?’ De bode zeide: ‘Koning Hendrik!’ De hertog riep verbolgen uit: ‘Gij liegt, nooit heeft de koning er aan gedacht zulke zaken te schrijven.’ Hij deed den bode vastgrijpen en in den kerker opsluiten, tot dat men de oprechte waarheid zoude weten.
Middelerwijl had de oude koningin nog acht brieven doen schrijven, de eene strenger dan de andere en alle met het vorstelijk zegel toegemaakt. En opdat niemand haar zoude verraden, stak zij verraderlijk haren geheimschrijver met eenen dolk het hart af, en liet het lijk in zee werpen. Toen liet zij acht aan elkander onbekende mannen bij haar brengen, beloofde aan ieder tien marken gouds, om beurtelings eenen brief bij den hertog van Glocester te dragen, alsof zij van den koning, uit Sardinië, waren afgezonden. Met een duren eed bezwoeren de acht mannen deze schelmerij te plegen.
Als de ruwaart een tweeden brief met het koninklijk zegel ontving, werd hij zeer ontsteld, en wist niet tot wat te besluiten. Hij deed de oude koningin ontbieden en als zij gekomen was toonde hij haar de brieven.
Het oude valsche wijf scheen in onmacht te vallen en zeide: ‘Zoolang ik leef, zal aan mijne schoondochter geen leed geschieden!’
Maar nu werd een derde brief aangebracht, met nog scherper bevel, de jonge koningin met hare twee kinderen te dooden, onder bedreiging zich tot op het derde en vierde geslacht des hertogen van Glocester te wreken, indien hij het bevel zijns konings niet volvoerde; en zoo kwamen er van dag tot dag brieven met strengere en strengere bevelen, ja, tot zes toe.
Nu kon de ruwaart niet langer aan de inzichten zijns meesters twijfelen; hij werd innig bedroefd en zeide: ‘Wat zal ik met deze zaak doen?’ De oude koningin begon overluid als van vertwijfeling te kermen en zeide: ‘Helaas, ik zie dat het de wil des konings is; ik vrees zijne gramschap en durf mij niet langer met deze zaak bemoeien.’ En zij vertrok in allerijl terug naar Dover.
Nu riep Glocester zijne raadsleden bijeen en toonde hun de koninklijke brieven met het vorstelijke zegel, en toen de raden alles aandachtig hadden overwogen zeiden zij:
‘Het is beter dat eene vrouw alleen sterve, dan dat wij allen met onze kinderen in het verderf gestort worden.’
Glocester bleef aarzelen om het vonnis te volbrengen, tot dat de achtste brief werd aangebracht; alsdan ging hij naar Helena, las haar, met treurige stem, de vorstelijke bevelen voor en voegde er bij: ‘God gave dat ik nooit geboren ware, opdat ik heden dit felle werk, welk mij bevolen wordt, niet zoude moeten volbrengen.’ Doch Helena troostte hem en zeide: ‘Is