De Vlaamsche School. Jaargang 21
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijVlaamsche muurtapijten der XVIIe eeuw, uit het huis Van Susteren Du Bois, op de Meir Nr 79, te Antwerpen.Den 18n Januari werden deze tapijten, waarover in de Vlaamsche School, op bladz. 197 van den vorigen jaargang, werd gehandeld, toegewezen aan het museum van oudheden te Brussel (museum der Hallepoort), tegen slechts 23,000 fr. Zoo het te betreuren is, dat zij Antwerpen moesten verlaten, mogen wij ons echter verheugen, dat zij althans in België zullen blijven. Onderaan het opstel, door de Vlaamsche School over voornoemde tapijten medegedeeld, werd in eene nota gemeld, dat sommigen het niet eens waren omtrent de tweede voorstelling der vierde tapijt; schrijver dezes is een dergenen, die beweren, dat men daarin ten onrechte heeft gezien Chryseïs aan haren vader teruggegeven. De graveurs, die naar Rubens' models de Geschiedenis van Achilles sneden, zagen er de Ontmoeting van Achilles met Polyxena in; de heer Collot, die eene beschrijving van de geschilderde schets uitgaf, ziet er den Afkoop van Hectors lijk in.Ga naar voetnoot(1) Smith eindelijk, die eene andere reeks schetsen, door Rubens over dezelfde geschiedenis gemaakt, beschreef, ziet er de Teruggaaf van Briseïs aan Achilles in. In eene korte aanteekening op de tentoongestelde tapijten had ik de meening uitgesproken, dat er geen twijfel kon bestaan of dit laatste was wel degelijk het ware onderwerp. In een Appendice aux notices, over dezelfde kunstgewrochten, welke vóór de veiling door den heer Ter Bruggen uitgegeven is, en waarin mijne aanteekening gedeeltelijk werd opgenomen, wordt echter de zienswijze van den heer Collot voor de onbetwistbare waarheid opgegeven. Daar het hier geldt de juiste beteekenis van een zeer belangrijk werk van onzen grootsten meester, schijnt mij de zaak gewichtig genoeg om mijne zienswijze nader toe te lichten. Laat ons eerst het werk beschrijven. Op het ruime doek zien wij links van den aanschouwer eene veldtent, waarin op een rustbed een lijk ligt, door twee vrouwen beweend en verzorgd; uit de tent komt een forsche jonge man met opgeheven hand en met blijde uitdrukking geloopen naar eene schoone vrouw, die te midden van het tafereel staat en door een grijsaard aan den vooruitsnellenden jongeling schijnt te worden aangeboden. Tusschen den jongen man en de schoone vrouw bukken twee slaven neer, die een kostbaar drievoetig vaatwerk en eenen glinsterenden ketel nederzetten; achter hen een man met opgeheven vinger. Rechts staan achter den grijsaard een drietal jonge vrouwen en een knaap, die twee paarden bij den toom houdt. Op den achtergrond schepen. Daarin de Wedergaaf van Chryseis aan haar vader zien, heeft noch schijn noch zin; de titel: Ontmoeting van Achilles en Polyxena legt niets van de bijzaken uit; wij kunnen dus gerust over deze twee verklaringen heenstappen om bij de twee overige alleen stil te staan. | |
[pagina 7]
| |
Zeer vernuftig ziet de heer Collot in den ouden man, die de schoone vrouw aanbiedt, Priam, die, door bemiddeling zijner dochter, bemind door Achilles, het lijk van zijnen zoon komt terugvragen. De doode in de tent zou dan Hector zijn; de paarden rechts zouden Priam tot hier gevoerd hebben; Achilles zou vreugdevol zijne toekomende bruid te gemoet snellen. Zeer vernuftig inderdaad, maar onhoudbaar. - Wat toch zou de aanbiedende houding van den grijsaard wettigen; waarom zou Achilles zonder wantrouwen den vader van hem, dien hij doodde, te gemoet vliegen; waarom zou Hectors lijk, dat hij gisteren smaadvol rond Troje's muren sleepte, nu in zijn eigen tent en bed liefde- en zorgvol bewaakt en beweend worden? En dan de paarden en de vaten. Waar wordt daar ergens van gesproken? Nemen wij integendeel als uitlegging de Teruggaaf van Briseïs aan Achilles aan, dan wordt alles klaar en volkomen gewettigd. Wij hebben ten eerste een gewichtig voorval in Achilles' leven en in het beleg van Troje; wij hebben ten tweede de verklaring van al de bijzaken, die wij in het werk ontmoeten. Openen wij Homerus' Ilias, negentienden zang, vers 243: ‘Zeven drievoetige vaten namen zij dan uit de tent, die hij hem (Agamemnon aan Achilles) beloofde; twintig glimmende ketels en twaalf paarden, zeven vrouwen ook voerden zij spoedig mede, uitgelezen en uitmuntend met werken bekend, en daarbij de achtste, de schoonwangige Briseïs..’ En vers 278: ‘Die geschenken... brachten dan de grootmoedige Myrmidonen naar het schip des goddelijken Achilles, zij legden ze in de tent en deden de vrouwen nederzitten; ook de paarden voerden eerbiedwaardige dienaars naar de kudde. Als Briseïs' de gulden Aphrodite gelijk, nu Patroklus gezien had met het scherpe koper doorhakt, wierp zij zich rond hem en weende luid - enz.’ Zooals men ziet, vinden wij hier de schoonwangige en Venus gelijkende Briseïs van het tapijtwerk, de ketels, de drievoetige vaten en de paarden ten geschenke gebracht, en de eerbiedwaardige dienaars, Patroklus' lijk in de tent, Achilles' vreugde, - tot in de minste bijzonderheden weer. Rubens' tafereel mag eene tusschenlijnige vertolking van Homerus' verzen heeten. Wie het stuk ziet en de door ons aangehaalde verzen erbij leest zal zeker geen oogenblik langer twijfelen aan de nauwkeurigheid der verklaring, welke wij voorstaan. De schetsen van de naar Rubens' modellen vervaardigde tapijten werden door den schilder waarschijnlijk gemaakt voor een der gekroonde hoofden van zijnen tijd. Er moeten zelfs dubbele exemplaren van bestaan, want rond 1850 beschreef de heer Collot ze in Parijs als sedert 50 jaren in zijn bezit zijnde, terwijl de heer Smith ze rond 1830 beschreef als het eigendom zijnde van den heer Vernon, in Engeland. Deze schetsen werden gegraveerd door Ertinger te Antwerpen in 1679 en door Baron te Londen in 1724. De oorspronkelijke models zijn eenigszins versmald om tot de juiste maat door Carenna opgegeven te komen. Gent. Max Rooses. |
|