dit tafereel goed en gevoelvol opgevat en bewerkt is.
Het jongentje met den mof en Aap! Aap! Aap! van Jan Van Beers vonden, evenals te Antwerpen, veel bijval; de jonge schilder hoede zich evenwel voor overdrijvingen. Het Amsterdamsch Handelsblad zegde onlangs het volgende nopens een van schilders stukken, welk vroeger te Antwerpen tentoongesteld was:
‘Jan Van Beers Jz., heeft, in eene figuur, die met woest getier het “leve de geuzen” uitgalmt, ons een dier dapperen uit onzen tachtigjarigen krijg willen voorstellen. De opgeheven armen en uitgespreide beenen van den geus, die min of meer aan vier molenwieken of een papieren paljas, wiens bewegingen van eenen draad afhangen, herinneren, pleiten geenszins voor eene schoone keuze in den stand. De gelaatskleur van den geus is daarbij zoo zeemleerachtig, als men wellicht geen Leidschen hongerlijder gedurende het beleg zou gevonden hebben.’
Ed. De Schampheleers Duinen van Domburg en Oevers van den Moerdijk waren uitmuntend weergegeven.
Coosemans, J. Quinaux, J.H.L. De Haas, A. Numans, E.A.E. Nijhoff, L. Becker, Mej. Beernaert, J.B. Binder, E. Dardenne, C. De Beughem en A. De Bisseau, allen te Brussel gevestigd, laten in hunne stukken groote vorderingen waarnemen. De schilderingen van C. en X. De Cock zijn te sterk groen. Tusschen de gewrochten der jongere schilders mogen wij niet vergeten te melden A. De Lathouwer. A. De Keyser, L. Derickx, en vooral L. Bullerkottens fraai Gezicht op Eyckevliet. Onder de vreemde landschapschilders munten uit: Mesdag, van 's-Gravenhage, met een Winter en een Gezicht op de Noordzee alsook de stukken van A. Becker, J. Bernardi, en W. Bode, van Dusseldorp.
D. Col verwierf veel bijval met zijne wijnproevers: In den wijngaard des Heeren.
L. Dansaert, zond twee uitmuntende stukken: Het voorspel en De bloemenmarkt te Parijs.
J. Antony, een veelbelovend jong Antwerpsch schilder zond twee tafereelen en eene studie die veel voor zijne toekomst laten verwachten. Jammer dat zijn Draaierswinkel drie rijen hoog hing. L.A. Neetesonne's Landschap uit de omstreken van Niel, een zeer verdienstelijk stuk, was even slecht geplaatst als voornoemde schilderij.
J. Geeraerts' Oudheidkundige is een zorgvuldig behandeld stuk, een binnengezicht; in dit vak munt deze Antwerpsche schilder uit, evenals Th. Cleynhens, wiens Afspanning in de xvie eeuw echter niet geheel voltooid scheen.
Frans Gons hadde eene betere plaats verdiend dan gegeven werd aan zijne Verloofden en het Aangenaam nietsdoen, twee verdienstelijke schilderijen, welke van ernstige ontwikkeling bij den kunstenaar getuigen.
J.A. Heyermans' Zondagmorgen vormt een aangenaam en beeldenrijk stuk, pittig opgevat en bewerkt.
E. Joors belooft te zullen worden een goed schilder. Wij leggen dit getuigenis af naar aanleiding van zijn stuk De slangenbezweerster, waarvan het onderwerp ons echter minder beviel.
Willem Linnig vader en zoon kenmerken zich in hunne stukken vooral door uitmuntende hoedanigheden als coloristen.
A. Markelbach gaf ons in Een vroolijke dag een goed stuk te aanschouwen, verdienstelijke samenstelling, zorgelijke bewerking; Voor ons toekomend huishouden, van denzelfden schilder, bespraken wij reeds op blz. 41.
J. Platteel oogstte grooten bijval met zijne Gebrokene slede. Zijne Zeelandsche boerinnen en kleederdrachten zijn met veel juistheid teruggeveven.
E. Carpentier (Antwerpen) paarde diepte van gedachte aan goede uitvoering in zijn Verhaal van den slag en De weduwe.
Portielje's Heidin is een goed afgemaald toonbeeld, flink en krachtig behandeld.
Tusschen de werkzaamste genreschilders verdient in eerste plaats genoemd de 82-jarige F. De Braekeleer, van wien niet minder dan drie stukken tentoongesteld waren: Het vertrek der jonggehuwde uit het vaderlijk huis, de Nieuwgeborene en de Ontsnapte.
Goede genrestukken leverden nog A. De Braekeleer, C. De Bruycker, F. Crabeels, C. Boon, J. Wagner; dezes schilders uitmuntende stukken: Verboden briefwisseling en De voorbereiding voor den Zondag werden verkocht, het laatste voor de verloting. Van Frans en Jan Verhas noemen wij gaarne de zes zeer lieve stukken: Vaders naamdag, Polichinel en de Leeuw; De gebroken pot, Schuilhoekje spelen en Bloemen voor den kleine.
Bij de landschapschilders spannen J. Van Luppen en Lamorinière de kroon, de eerste met zijn Dageraad, zijn Morgen en zijn Avond, drie puikstukken; de tweede met een prachtig gezicht op het fraaie landgoed van den weledelen heer de Jonge van Ellemeet, op het eiland Walcheren, in Zeeland.
A. Achenbach (Dusseldorp) stelde ten toon een overheerlijk Zeegezicht, en wij vermelden, in hetzelfde vak van schilderen, wegens hunne voortreffelijke gewrochten, Jacob Jacobs, A. Antigna (Parijs), L. Artan, E. Baes, C.L. Barnaba, de drie laatste van Brussel,
Robert Mols' Gezicht der Antwerpsche reede is een schoon tafereel vol waarheid.
Ettelijke goede dierenschilders zijn de Gentsche tentoonstelling door het zenden van stukken gedachtig geweest. Wij noemen, onder andere: A. Plumot, L. Robbe, en Jan Stobbaerts. Als eene opmerking die laatstgenoemde verdienstelijke schilder wel zou doen te behartigen, halen wij hier aan wat onlangs over een zijner stukken gezegd werd in het Amsterdamsch Handelsblad:
‘Met Karr's definitie: le choix dans le vrai, schijnt de Antwerpsche schilder Stobbaerts geheel overhoop te liggen. Eene slachterij in de plaats zijner inwoning heeft toevallig zijn oog getrokken; zekere harmonie van tonen, een verrassend licht en bruin heeft hem verlokt, het tooneel op doek te brengen, en, eenmaal voltooid, schijnt de kunstenaar het de bewondering of aanschouwing van het publiek waardig te hebben gekeurd. Dat de voorstelling zelve, het slachten van een onschuldig rund door een paar hardvochtige vleeschhouwers, pijnlijk voor oog en gevoel is, dit heeft de brutale realist niet bedacht. Het is niet bij hem opgekomen dat, evenmin als menschen die gevoel en goeden smaak bezitten, zich ooit voor de deur eener slachterij zullen ophouden, om daar het voltrekken van het doodvonnis aan een of ander rund bij te wonen, evenmin de kunstenaar zulk een afkeerwekkend tooneel ter aanschouwing mag geven. Of spant deze kunstenaar met de maatschappij tot bescherming der dieren samen, en moet zijne afbeelding eene plastische pleidooi zijn, tegen de gruwelijke wijze, waarop men nog slacht? De photograaf drukt af al wat zich in zijn cham-