Castilië en Galicië regeerde, den koning van Toledo den oorlog aan te doen, omdat deze de vroeger geslotene overeenkomsten niet nakwam, en de rooverijen niet belette, welke zijne onderdanen op de christenen pleegden. Hij zou zelf met een leger naar de stad Toledo oprukken en deze bij verrassing trachten in te nemen, terwijl de Vega, aan wien hij last gaf, eenige dagen vroeger met vijf duizend ruiters en dertig duizend voetknechten de Sierra de Gredos over te trekken, in de vlakte nabij de Taag den vijand slag zou leveren.
Een tiental dagen waren verloopen, nadat de Vega het plan des konings vernomen had, toen op een frisschen morgen Alphonsus de hand zijns grijzen vriends met warmte drukte en hem bij het scheiden deze laatste woorden toevoegde: ‘Te Toledo zullen wij elkander wederzien!’
‘God geve het!’ antwoordde Ferdinandez op den hem eigen bedaarden toon; maar op hetzelfde oogenblik werd zijne ziel door een onrustbarend voorgevoel neergedrukt en beangstigd. Evenwel, verre van zich over eene onuitlegbare gemoedsstemming te bekommeren, begaf hij zich naar de plaats, waarheen plicht en trouw hem riepen, en stelde zich aan het hoofd der dapperen, die met ongeduld zijne aankomst verbeidden.
Groot was de geestdrift, waarmede de Vega ontvangen werd. Luide vreugdekreten verhieven zich aan alle kanten, en het geroep ‘ten strijde! ten strijde!’ getuigde genoeg, met hoeveel vertrouwen de krijgslieden zich aan de zijde schaarden van hem, door wien zij gewoon waren tot de overwinning te worden aangevoerd.
Terwijl men zich in het christen leger bezig hield met de toebereidselen tot het vertrek en het in-orde-brengen der wapenrustingen, bleef men ook te Toledo niet werkeloos. Koning Hiaya, vernomen hebbende dat de christenen zich tot eenen aanval bereidden, gelastte den zoon van Almansor, die, na den dood zijns vaders, door Hiaya in het koninklijk paleis was opgenomen, onmiddellijk een machtig leger bijeen te brengen.
Binnen weinige dagen was deze last ten uitvoer gebracht, en nam de jeugdige Achmed, die toen slechts ruim twintig jaren telde, afscheid van zijnen grijzen begunstiger en diens eenige dochter Eldina.
Ofschoon trotsch op het vertrouwen, dat Hiaya in hem stelde, viel het den jongeling toch smartelijk, de muren te verlaten, waar hij zoovele genoegelijke dagen gesleten had. Met tranen in de oogen, drukte hij de hand van Eldina, die hem steeds haren broeder noemde, en een diepe zucht was het eenige ‘vaarwel’ dat hij kon uiten.
Hiaya, de droefheid bemerkende, welke het hart van Achmed vervulde, en de genegenheid radende, die zijne kinderen - want hij beschouwde Achmed als zijn eigen zoon - elkander toedroegen, moedigde den jongeling aan door de plechtige belofte, hem zijne dochter tot bruid te geven, zoo hij als overwinnaar wederkeerde.
Welke verandering deze belofte in het hart van Achmed teweegbracht, behoeft niet gezegd; en mijne geachte lezeres zal zich ongetwijfeld den veelbeteekenenden blik kunnen voorstellen, waarmede Eldina den moed van Achmed aanwakkerde.
De blijdste hoop vergezelde nu den jongen aanvoerder bij het verlaten der stad Toledo, terwijl de verbeelding hem reeds den prijs der overwinning in de armen van Eldina deed smaken.
Verlaten wij nu den van geluk droomenden Achmed, om te gaan zien waar en hoe zich de Leeuw van Castilië bevindt.
Op het oogenblik dat het moorsche leger Toledo verliet, was de Vega met zijne troepen de rivier Tormes, bij Salamanca overgetrokken en de Sierra de Gredos genaderd. Tot hiertoe was alles voorspoedig gegaan, doch nu volgde het moeielijkst gedeelte van den tocht: het bestijgen van het gebergte onder de aanhoudende aanvallen der moorsche benden, die zich daar gewoonlijk schuil hielden.
Met zorg hield de Vega zich zooveel mogelijk op de opene hellingen, ten einde zijne troepen niet in de hinderlagen der Mooren te voeren. Nu en dan evenwel, bij het voorbijgaan van een boschje of eene met struikgewas begroeide hoogte, snorden er eenige pijlen over de hoofden der krijgers; doch hierom bekreunde men zich niet, en met den meest mogelijken spoed zette men den tocht voort.
Na drie groote en moeielijke dagreizen bereikte hij het dal nabij de rivier Alagon, waar hij de legerplaats deed opslaan. Den volgenden dag zond hij eenige manschappen op verkenning uit, die hem weldra boodschapten dat het kamp der Mooren zich langs den oever der Taag tusschen de rivieren Tietar en Alagon uitstrekte.
Nu gaf de Vega bevel, de legerplaats op te breken, en nog verder voort te rukken. Toen hij den vleugel van het Gredosgebergte, welke zich ten Zuid-westen uitstrekt, was omgetrokken, stuitte hij op het machtige leger der Mooren. Terugtrekken was even onmogelijk als verder voortgaan; en het scherpziend oog des Leeuws zag spoedig, dat een onmiddellijk treffen onvermijdelijk was. Hij belegde nu met zijne onderbevelhebbers eenen krijgsraad, waarin besloten werd, dadelijk het leger in slagorde te stellen, ten einde niet door den vijand verrast te worden.
Ferdinandez maakte alsdan zijnen krijgers bekend, hoe ongelijk de oorlogskansen stonden; want behalve dat de Mooren veel sterker waren in getal, waren zij nog in het bezit van de gunstigste stellingen, en hij moedigde zijne dapperen aan tot den heeten strijd, door, met de zachtheid eens vaders en met den ernst eens veldheers, hun den eed van getrouwheid te herinneren en hen op de rampen te wijzen, door de Mooren aan het vaderland berokkend.
Van de onheilen des vaderlands sprekende, kwam hem zijn eigen leed, dat door eenen twintigjarigen oorlog en ontelbare zegepralen nog niet uit zijn geheugen gewischt was, op nieuw in de levendigste kleuren voor den geest. Nog zag hij de vlammen en dikke rookwolken uit de vensters van zijn kasteel opstijgen, en hoorde hij het kraken der instortende muren; ja, de verbeelding ging zoo ver, dat zij het verschroeide lijkje zijns dierbaren Pedro's aan zijne droeve ziel vertoonde. Nog zag hij zijne kwijnende gade, wier beeltenis hij op 't harte droeg, op de puinhoopen omzwerven, en met aandacht luisteren,