De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijWillem De Mol.Deze toonkunstenaar, geboren te Brussel, den 1en Maart 1846, wiens overlijden te Marseille den 9n September jl. wij op bladz. 140 vermeldden, is te Brussel het voorwerp geweest van eene openbare hulde die vorstelijk mag genoemd worden. Onmiddellijk na het vernemen van het afsterven van De Mol, ging onder de Vlamingen de roep, zoo spreekt Hendrik Conscience, dat onze arme Willem niet op vreemden grond mocht begraven blijven; in den moederlijken schoot van België, van Vlaanderen zou hij rusten, en op zijn graf zou een gedenkteeken - hoe nederig ook - zijn aandenken voor ons vereeuwigen. Ondanks de overmatige kosten, die de verwezenlijking van zulk ontwerp mocht vorderen, werd er niet geaarzeld. Reeds des anderendaags, toen de Vlamingen in groot getal voor eene andere smartelijke plechtigheid - de begraving der echtgenoote van den dichter Em. Hiel - te zamen waren, bracht de heer Juliaan Hoste eene inschrijvingslijst in omloop voor het overbrengen van Willem De Mol's lichaam naar België; op weinig meer dan een uur tijds was voor een bedrag van ruim 1000 fr. ingeteekend. De inschrijving, later geopend door het weekblad de Zweep, ter bekostiging van het overbrengen van des toonzetters stoffelijk overschot alsook ter oprichting van een gedenkzuil op de begraafplaats van Laeken, bracht te zamen meer dan 3000 fr. op. De overbrenging van het lijk uit Marseille ging gepaard met vele moeielijkheden; dank aan den Belgischen consul, den heer De Vries, en de gebroeders De Mol is men er in gelukt het op 24 October te Brussel te doen aankomen. De vrienden en vereerders van Willem De Mol hadden zich op 25 October tegen 2 ure vereenigd aan de Zuiderstatie; een aantal letterkundigen en kunstbeoefenaars waren bij die treurige plechtigheid aanwezig. In den stoet bemerkte men de maatschappijen: Les Artisans réunis, De Wijngaard, de Morgenstar, De Jonge Tooneelliefhebbers, De Vlamingen, De Noordstar, De Brabantszonen, De Veldbloem, Taal- en Liederkrans, De Vlaamsche Leeuw, De Vlaamsche Vrienden, De Klauwaarts, Les vraies Philanthropes, l'Avenir, De Broedermin, De Benoit's kring, De Gentsche weergalm, De Brabantsche Leeuw. Orphéon, enz. enz. Aan het graf werden redevoeringen uitgesproken door de heeren Peter Benoit, Scherpenseel en J. Hoste; de maatschappij Les Artisans réunis, die De Mol tot bestuurder had, voerde een koorzang uit. Den 26n October geschiedde de lijkdienst, in de kerk der Rijke-Klaren. In den dienst zongen honderd zangers der Artisans réunis de requiem mis van Gevaert. De toeloop was zóó groot, dat honderde menschen geene plaats konden vinden. Een tweede dienst had plaats op 27 daaraanvolgende, om 9 ure, in de St. Rochuskerk, kasseide van Laeken. Aan de gemoedelijke levensschets, door Hendrik ConscienceGa naar voetnoot(1) van Willem De Mol uitgegeven, ontleenen wij het volgende:
‘Willem De Mol, alhoewel hij soms droomde dat het lot hem met den eersten prijs kou begunstigen (in den prijskamp van toonzetting, 1869), erkende onbewinpeld, dat Van den Eeden de meest begaafde en de geleerdste der mededingers was, en diensvolgens waarschijnlijk den eersten prijs zou winnen... maar wie kon het weten? In alle geval, De Mol verklaarde, dat hij de bekroning van Van den Eeden zou toejuichen als eene rechtvaardige uitspraak; maar wat hij voor zich zelven hoopte, was dat hij ten minste den tweeden prijs zou behalen. Dit was zijn wensch; die halve zegepraal zou hem niet alleen eene bron van moed zijn voor de toekomst; maar zij zou tevens het getal zijner pianolessen vermeerderen en hem recht geven op eene betere belooning. Zoo was dan de zucht zijns harten niet slechts een begin van roem; maar tevens het welzijn van zijn schier blinden vader en zijner jongere broeders. Eindelijk kwam de dag, dat de cantaten der mededingers, in tegenwoordigheid van de jury, bij de piano, doch met solisten en koorzangers, moesten worden uitgevoerd. Onmiddellijk daarna zou de uitspraak worden afgeroepen. De zaal van het museum, waar deze, alsdan nog publieke zitting, werd gehouden, was geheel opgevuld met de ouders, magen en vrienden der kampers, en bovenal met hunne zangers; want elk hunner moest de uitvoerders zijner cantate aanbrengen. Toen de beurt van Van den Eeden kwam, werd er bevonden, dat deze mededinger noch solisten noch koorzangers had, en hij diensvolgens onvermijdelijk uit den prijskamp zou gesloten worden. Was het onachtzaamheid of ontbrak hem de beloofde hulp op het beslissend oogenblik? Hoe het ook zij, welke hoop voor de anderen! De meest gevreesde strijder uit den kamp geweerd! Hier was het, dat Willem De Mol een bewijs van edelmoed gaf, dat de aanschouwers diep ontroerde en hem aller genegenheid verwierf. Hij gaf den hopeloozen Van den Eeden moed, en zeide hem, dat het niet volstrekt onmogelijk was, zijne cantate op het eerste zicht uit te voeren; men moest het beproeven. Dit zou iets wreeds zijn, dat zijne cantate, - de schoonste voorzeker - buiten den prijskamp zou gesloten worden. Het mocht niet zijn. Hierop riep De Mol zijne broeders ter hulp, zocht onder de zangers der maatschappij les Artisans réunis bedrevene kunstenaars, bad en smeekte de juffrouwen van het conservatorium, hier eene goedwillige hulp te leenen, liep en draafde van den eenen tot den andere, en bracht het zoo verre dat men zich bereid verklaarde, de uitvoering à vue van Van den Eeden's cantate te beproeven. De Mol sprong aan de piano en bestuurde en leidde de uitvoering met zooveel vuur en begeestering, dat het was als hadde hij de edele vlijt van zijn hart in elks hart doen overgaan. Wat onmogelijk scheen, had hij mogelijk gemaakt. Het werk van Van den Eeden werd wegslepend uitgevoerd en een donder van toejuichingen brak los, toen de laatste toon der schoone cantate was verzwonden. Dat in het daverend handgeklap den goeden De Mol een ruim deel toekwam, getuigde onmiddellijk de beweging van het publiek: iedereen kwam hem ontroerd de handen drukken, dames omhelsden hem en men hoorde slechts een algemeenen roep van bewondering over zijne zelfsopoffering. | |
[pagina 159]
| |
Inderdaad, behaalde Van den Eeden den grooten prijs, zou niet een edelmoedig medekamper hem dien zegepraal hebben gegeven? Op eene bank, ter linkerzijde der zaal, zat eene dame met hare nog zeer jonge dochter en eenige andere leden harer familie. Deze hadden met diepe ontsteltenis en kloppend hart het tooneel van Demol's
- Dank, dank, Willem, murmelde het meisje. Wat gij heden gedaan hebt, zal ik nimmer vergeten! De Mol, door deze begeesterde goedkeuring van zijn gedrag diep bewogen, hield zijnen blik in de oogen der juffer gevestigd. Zij was zijne beste leerlinge op de piano; hare ouders waren de liefdevolle beschermers zijner moeielijke jeugd... Met meer aandacht zou men wellicht verrast hebben, dat er een nog zoetere band dan wederzijdsche dankbaarheid - onuitgedrukt misschien - tusschen deze twee jonge harten bestond. Maar De Mol werd geroepen, het was de beurt zijner eigene cantate, en hij moest de uitvoering ervan bestieren. Hetzij nu het publiek - nog onder den indruk zijner opoffering - dit eerste werk van den jongen kunstenaar met vooringenomenheid beoordeelde, of dat het werkelijk bijzondere verdiensten openbaarde, het werd met koortsig handgeklap en luide kreten van goedkeuring toegejuicht, en het meeste deel der aanwezigen hoopte dat het werk van De Mol den eersten prijs zou behalen. De vier cantaten waren nu gehoord en de rechters traden in eene nevenkamer, om uitspraak over den wedstrijd te doen. Een gedeelte van het publiek ontruimde de zaal en verspreidde zich in de gangen en op den trap. Men begon luide te kouten en te twisten over de kansen van elk der mededingers, en daar was het te hooren, dat de meerderheid de bekroning van Willem De Mol als een verdiend geluk zou hebben toegejuicht. De jonge kampers stonden niet verre van de deur der kamer, waar het plechtig vonnis nu werd bepleit, en zij luisterden, bleek van angst en met jagend hart, of geen gerucht het einde der beraadslaging aankondigde.... De deur ging open; uit den mond van den voorzitter der jury viel den naam van Jan Van den Eeden, als eerste prijs in den grooten strijdkamp van 1869, en hij kondigde tevens de plaatsen af, welke de andere mededingers hadden behaald. Willem De Mol slaakte een angstkreet, en wankelend tot de jonge juffer - zijne leerlinge - naderende, riep hij met de handen opgeheven uit: - Marie, Marie, alles is verloren! Ik ben de laatste; Mathieu en Pardon hebben den tweeden prijs, en ik, o mijn God, ik ben de laatste! Zonder op haar troostend beklag te luisteren, liep hij tot zijnen ouden vader en weende op zijne borst; maar hij was te zeer aangejaagd om lang stil te blijven, hij sprong den trap af en viel daar tusschen de Vlaamsche vrienden en de leden der Artisans réunis. Willem De Mol heeft nooit in zijn leven de bewegingen zijns gemoeds verborgen, en niemand heeft bemerkt dat hij zulks ooit poogde. Ook, alhoewel honderde personen de oogen op hem gevestigd hielden, borst hij los in eenen tranenvloed, en antwoordde snikkend op de vertroostingen, welke men hem van alle kanten toestuurde: - Neen, neen! den eersten prijs verdiende ik niet; Van den Eeden moest hem, in alle rechtvaardigheid, bekomen. Hadde ik slechts den tweeden of den derden prijs gehad... maar de laatste zijn, de laatste! Ik heb dus geenen aanleg? Ik mag niet meer hopen! Ik ben een verwaande domkop! Eilaas, eilaas, zij is dan verloren de gedroomde toekomst! Wat bittere dag voor den armen De Mol! Zoo klagend, en nu en dan opnieuw in tranen losbarstend, verwijderde hij zich, terwijl zijn oude vader en zijne vrienden duizend pogingen aanwendden, om wat licht in zijn neerslachtig hart te brengen.... | |
[pagina 160]
| |
Maar des anderendaags had zijne krachtige natuur de wanhoop overwonnen. - Het is eene les, zeide hij, ik ben nog niet sterk genoeg; maar ik zal mij sterk maken. Op een paar jaren tijds kan men, met vasten wil en onophoudende vlijt, veel leeren. Hadde ik slechts wat meer tijd om te studeeren! Op Gods genade evenwel; binnen twee jaar is er weder een groote prijskamp; dan zullen wij zien! Inderdaad, van dan af begon Willem De Mol ernstige studiën, om zich het technische of wetenschappelijk gedeelte zijner kunst eigen te maken. Buiten de oude meesters, werden Wagner en Benoit zijne voorbeelden, alhoewel hij immer getuigde, zijne persoonlijke, zijne aangeborene wijze van opvatting tegen allen invloed van anderen te willen vrijwaren.’ Hier breken wij af, met het verhaal van Conscience. Zij, die er in zijn geheel willen kennis mede maken, kunnen het zich verschaffen, mits eene bijdrage van ten minste 5 fr. te storten voor de bekostiging van het gedenkteeken, welk aan Willem De Mol gaat opgericht worden. De bijdragen worden ontvangen bij den heer Juliaan Hoste, Elsene-steenweg 91, te Elsene (Brussel). De deelneming is groot, wij stippen het met genoegen aan. Willem De Mol verdient als kunstenaar en als mensch de hoogschatting die hem zoo ruimschoots in Vlaamsche-België betoond wordt. |
|