Sterfgevallen.
Willem-Philips-Ferdinand DE MARTEAU, geboren te Antwerpen den 24n April 1829, zoon van Philips-Frans en van Thereza Maria Blereau overleed te Antwerpen op 19 September. Hij maakte op het Antwerpsch atheneum goede studiën in de oudere en nieuwere talen, studiën waarbij hem zijn wonderdadig geheugen zeer behulpzaam was. In 1847 stichtte hij met eenige zijner vrienden het Van Maerlants genootschap dat eenige jaren bestond. In 1848 trad hij in het Vondelsgenootschap, eene tooneelmaatschappij, voor welke hij verscheidene nog onuitgegevene stukken schreef. Hij was gedurende vele jaren beambte bij het gemeentebestuur van Antwerpen en gaf behalve gelegenheidsstukken in de Fransche en Nederlandsche taal een bundel gedichten uit, getiteld: Weemoed. In 1861, bl. 142, 1865, bl. 113, hebben wij gelegenheidsgedichten van hem medegedeeld; in 1858 had Willem De Marteau de woorden van twee cantaten geschreven; Z.M. Leopold I zond te dezer gelegenheid aan den jeugdigen dichter eene kostbare doekspeld. Naar aanleiding van deze onderscheiding, onthaalden De Marteau's ambtgenooten hem op een prachtig feestmaal, voorgezeten door den heer Jos. De Craen, toenmaals hoofdambtenaar van het 1e bureel; nadat de vereerde was binnengeleid, gaf de jongste bediende van het stadhuis, de heer Em. Haenen, in welgepaste woorden het doel van het feest te kennen. Aan den disch prijkte