Een honderdtal Mooren waren, terwijl de Vega en de zijnen, geen gevaar duchtende, eene weldadige rust genoten, de muren van het kasteel genaderd. Begunstigd door de duisternis, en aangevuurd door de hoop, den Leeuw levend in zijne macht te krijgen, beklom de vijand den ringmuur en stak het kasteel aan de vier hoeken in brand.
Het vernielend element breidde zich spoedig uit, en werd, als spanden alle hoofdstoffen samen om den zoeten slaap van het brave gezin op de wreedst mogelijke wijze te storen, nog door eenen sterken wind aangewakkerd; zoodat spoedig door het geloei der vlammen, die de muren lekten en zich hemelhoog boven de torens verhieven en warlden, de kalmste rust in de angstigste benauwdheid veranderd werd.
Vreeselijk was de verwarring, welke in die woning, waar geluk en vrede hunnen troon schenen gevestigd te hebben, heerschte. De nog zwakke gade was op het zien der vlammen, welke reeds door de vensters naar binnen drongen, zoozeer verschrikt, dat zij het bewustzijn verloren had en niet het minste teeken van leven meer gaf.
Terwijl men bezig was met het maken van toebereidselen om de ongelukkige te vervoeren, kwam Henriquez, de trouwe bediende die reeds zoovele gevaren met zijnen meester gedeeld had, aankondigen, dat eene Moorsche bende alle uitgangen van het kasteel bezet hield. Nu grijpen Ferdinandez en zijne knechten hunne wapenen, en, na aller lot Gode te hebben aanbevolen, wagen zij een uitval. Hoe weinig ook in getal, deden zij nochtans menigen Moor onder hunne wisse slagen bezwijken, en gelukte het hun, den vijand te doen wijken en den vrouwen de gelegenheid te verschaffen, hare in onmacht gevallen meesteres in veiligheid te brengen en te verzorgen.
De leeuwin, die in haar hol wordt overvallen, kan met niet meer woede en zelfopoffering hare welpen verdedigen, dan de Vega de verwoesters van zijn geluk bestreed. Met eene vaste hand zwaaide hij het lange zwaard, en wee hem, die den onverschrokken held dorst naderen.
Reeds had hij de vijanden verre voor zich uitgedreven, toen hij eene inwendige stem hem hoorde toeroepen: ‘red, vader, red uwen Pedro! red uw kind!’ Eensklaps keert hij zich om, en onder den droeven uitroep: ‘Mijn kind! Mijn kind! mijn Pedro!’ ijlt hij terug; want de gedachte, dat zijn lieveling in de verwarring vergeten ware, gaf hem vleugelen. Weldra naderde hij de gloeiende muren, waaromtrent het luid geween zijner vrouw en der dienstboden, door wier zorgen zij weer spoedig tot bewustzijn was gekomen, zijn smartelijk voorgevoel bevestigde. Hij vraagt naar zijnen Pedro, en ontvangt slechts zuchten en snikken ten antwoord.
De radelooze vader stond op het punt, het leven te wagen om zijn kind te gaan zoeken, toen een donderend gekraak hem deed terugdeinzen. - O wreedheid! o smart! - Het dak stortte in, en eene dikke rookwolk doofde de laatste vonk van hoop uit, welke nog in het vaderlijk hart glinsterde.
Zoodra het dag geworden was, gaf de Vega last, zoo spoedig mogelijk het nog rookende puin weg te ruimen, in de hoop nog eenig spoor des lievelings te vinden; want hij geloofde zeker, dat het kind, alleen in het kasteel achtergelaten, den dood in de vlammen gevonden had.
De vochtige blikken der troostelooze moeder volgden onrustig alle bewegingen der werklieden, en als eene waanzinnige wierp zij zich op elk stuk verschroeid lijnwaad, dat men van onder het puin te voorschijn haalde, in de hoop dat dit het overschot haars beminden Pedro's zoude bevatten. Ja, meer dan eens woelde zij met hare kleine en tengere handen de zware steenblokken om, die hare tranen bevochtigden. Maar alle moeite en pogingen waren vruchteloos; niets hoegenaamd werd ontdekt, dat den dood des kleinen kon doen vermoeden.
Deze onzekerheid had op de teedere moeder eenen nadeeligeren invloed, dan de vreeselijke zekerheid van den dood haars zoons had kunnen hebben. Wel zocht zij troost en kracht in 't gebed, doch dit belette niet dat de uitgestane angst en schrik, en de aanhoudende onrust waarin zij verkeerde, haar in eene kwijnende ziekte stortten.
Hard viel het den braven en teederminnenden echtgenoot, zijne geliefde gade, die hem dierbaarder was dan het leven, door eene doodelijke kwaal aangetast te zien, en haar van dag tot dag in krachten te zien afnemen. Alles wendde hij aan, om haar leven, dat niet te behouden was, toch voor 't minst eenigen tijd te rekken; maar te vergeefs! Na een smartvol lijden van eenige maanden, ontviel hem zijne Juana, die alle vreugde van haren Ferdinandez in het graf medenam.
Eenen gevoeligeren slag, voorzeker, had de beproevende hand Gods den held niet kunnen toebrengen; doch hij, de Leeuw, die zoo dikwerf met een rustig gelaat den dood getrotseerd had, bezat nu ook krachts genoeg, om met gelatenheid het hoofd te buigen en met Christus, zijnen goddelijken Meester, uit te roepen: ‘Vader! dat niet mijn, maar uw wil geschiede!
Kort na den dood zijner geliefde en diep betreurde Juana, ontving de Vega eene uitnoodiging van koning Ferdinandez. Deze betoonde de oprechtste deelneming in het dubbel verlies, dat zijn getrouwen dienaar te betreuren had, en droeg hem tevens het bevel op over een leger, dat Toledo en Saragossa moest aantasten, ten einde den vorsten dezer gewesten hunne overeenkomsten te herinneren. Deze taak wekte den held uit de mijmeringen, waarin de overmaat van droefheid zijne ziel gestort had. Oogenblikkelijk gehoorzaamde hij, gespte de stalen wapenrusting aan en verborg daaronder het leed dat zijn hart deed bloeden.
(Wordt voortgezet.)
Peter Vierhout.