Kerk van het H. Graf te Jeruzalem.
In 1864, bldz. 77, hebben wij van de kerk van het H. Graf te Jeruzalem eene plaat medegedeeld van binnen gezien, volgens eene schildering van J.-B. Huysmans; thans geven wij het gebouw uiterlijk zooals het nog bestaat; eigenlijk is het uit drie kerken samengesteld, drie kerken onder één dak; de kerkgevel die men hier aanschouwt is de Zuidgevel, met de Zuidpoorten en vensters van de dusgenaamde H. Verrijzeniskerk of kerk van 't H. Graf. Eene der deuren is toegemetseld, en de andere dient tot ingang der talrijke pelgrims of reizigers die uit alle oorden der wereld daar gedurig aankomen. Boven de groote vensters, zooals men ziet op bovenstaande plaat, verrijst de koepel, die op het middenchoor der kerk rust en waarvan de staat van onderhoud veel te wenschen overlaat. Rechts, eenigszins lager, bevindt zich een kleinere koepel, die eene zijkapel bekroont, op wier grond, volgens de overleveringen, het kruis van Christus moet gestaan hebben, zoodat Golgotha of de Calvarieberg binnen het beluik van de kerk zou besloten liggen.
Volgens Eusebius richtten de heidenen, onder de regeering van Hadrianus, op deze plaats een Venustempel op, ten einde de christenen van de vereering van het heilig graf af te brengen; maar keizer Constantijn liet dezen tempel afbreken en vervangen door eene prachtige kerk, die in 336 voltooid was. In 614 werd zij echter verwoest door den Perzischen koning Chosroës, maar door keizer Heraclius herbouwd, nadat hij in 628 Chosroës had overwonnen. Kalif Hakem deed in 1011 de kerk ten tweeden male verwoesten; zij werd hersteld in 1048; de tegenwoordige kapel van het heilig graf moet van dien tijd dagteekenen; zij is in den Byzantijnschen stijl en inwendig eene nabootsing van eene oud-Joodsche grafspelonk. Het heilig graf met zijne kerken is eene gemeenschappelijke bezitting der Grieken, Latijnen, Armeniërs, Jacobitische, Syriërs, Koptische en Abyssinische christenen. De zeer ingewikkelde regeling van dit bezit gaf zeer dikwijls aanleiding, zooals men weet, tot groote internationale moeielijkheden. In zijne Reyse naer het H. Land (1776-1777) spreekt de geestelijke heer J.A.J. Rotthier in de volgende bewoordingen over deze aangelegenheid: ‘Eertyds waeren daer zes of zeven verscheyde natien in deze Kerke; nu zynder maer vier, d'ander zynder van de Turken uytgejaegt, om dat zij niet tydelyk op-pasten om den tol, of tribut te betaelen. Dese Natien waren 1. de Roomsche Catholyke Christenen, 2. de Grieksche, 3. de Armenianen, 4. de Cophten, 5. de Surianen, 6. d'Abissinen, 7. de Georgianen, en nog al andere Christenen, maer alle Schismatike. De Minderbroeders alleen hebben altyd gerepresenteert, gelyk zy nog doen, de Roomsche Catholyke Kerk, en doen den Dienst gelyk in onze Catholyke Landen. Alle dese Natien hadden hunne vertrek plaetsen of wooningen, en hunne Choor, ieder dede het Officie op zyn manier: tegenwoordig zynder nog de Grieksche,
d'Armenianen, de Cophten en onze Minderbroeders..... 'T is iets wonders om hooren als dese allen hunnen Dienst doen: aan den eenen kant van de Kerk hoort men den Roomschen Goddelyken Dienst, aan den anderen kant hoort men tegen een opschreeuwen somtyds gelyk de verkens, en ander tyds gelyk een deel wyven die tegen malkanderen kyven; aan eenen anderen kant hoort men als grimmen en kermen, 't gene al gelyk eenen aerdigen indruk geeft aan die dit voor de eerste mael hooren: ieder van deze doen den dienst in hunne Tael.’
Men ziet, dat de eerwaarde heer Rotthier, in zijne vergelijking, de Schismatike Christenen volstrekt niets aangenaams heeft willen zeggen over hunne zangbegaafdheid...
De kerk van het H. Graf werd in 1808 zwaar geteisterd door eenen brand, die, benevens een groot gedeelte van het gebouw, zeer vele kostbaarheden vernielde.