De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijI. Daar zit het vroolik zoet mieken.Daar zit het vroolik zoet Mieken
Op 't dorpelken van 't huis,
Ze fluistert zoo lustig een lieken,
Maar maakt toch niet veel gedruisch.
Hee, ik wil het liedeken hooren.
En ik leg mij stil op den grond,
'k Zou niet geerne zoet Mieken storen,
Want ze zweeg en sloot den mond.
Ze zingt: ik kan ik reeds breien,
Reeds voederen ons schaap;
Is broederken lief aan het schreien,
Ik wieg hem zachtjes in slaap.
Ik kan nog niet wasschen en koken,
Dat is mij te moeilik, te zwaar...
'k Heb lest nog een potje gebroken,
Moeder lief was spoedig daar.
‘Dan is ze lastig geworden...
Ik kon er niet aan doen...
Maar toen ze mij wilde beknorren,
Gaf ik haar spoedig 'nen zoen.
Hij, die wil te vrede steeds leven
Doe gelijk ik hebbe gedaan....’
- Ja gij hebt mij een les gegeven,
Mieken, 'k zal nu henen gaan.
| |
II. De werker.God bewaar den vromen werker,
Die met lust aan 't werken gaat,
Immer feller, immer sterker,
's Morgens vroeg en 's avonds laat.
Daalt hij neer als in den kerker
In der mijnen diepen nacht,
God bewaar den vromen werker
En verleen hem moed en kracht.
Riek de velden, hoe ze geuren,
Welke pracht en heerlikheid!
Hoor de boeren vroolik neuren
Tot den arbeid steeds bereid,
Ziet men hier de weelde fleuren,
Dank der boeren wijs beleid, -
God bewaar den vromen werker
En verleen hem moed en kracht.
Over zeeën, over dalen
Brengt hij vreemde volken saam;
Liefde moet eens zegepralen
Maakt den mensch tot werk bekwaam!
Elk zal dan met vreugd herhalen:
Menschen - werkers is uw naam.
God bewaar den vromen werker
En verleen hem moed en kracht.
Zijn ze ruw des werkers handen,
Druk die ruwe handen blij;
Hier en ginds, in alle landen,
Houden zij de menschheid vrij.
Vrij van nood en vrij van schanden,
Vrij van haat en slavernij.
God bewaar den vromen werker
En verleen hem moed en kracht.
| |
III. Verzwonden.Verzwonden is het lied zoo lang
Dat de oude moeder zong;
Ik hoore nog dien simplen zang,
Die diep in 't hart mij drong.
Ze zong van bloemen geurig fijn,
En hoe dat ons gemoed
Van liefde steeds moet geurig zijn
Gelijk de bloemen zoet.
Ze zong van starren schoon en klaar,
En dat zoo ons gezicht
Moest tonen altijd rond en waar,
Wat in ons herte licht.
Ze zong zoo blij, ze zong zoo luid,
Vereerend vreugd en deugd!
En toen haar simpel lied was uit,
Was ieder diep verheugd. -
Emanuel Hiel.
Brussel. Deze liederen worden op muziek gebracht en tot leerboek ingericht door den toondichter Leo van Gheluwe, bestuurder der Nederlandsche muziekschool te Brugge. Het werkje zal met de muziek, ruim hondert liederen bevatten en slechts 2 fr. kosten Het verschijnt in Duitschland bij Brockhaus, in Nederland bij Sijthoff en in België bij Gaillard. |
|