De olijftak.
Zooals men weet is de olijftak het zinnebeeld van den vrede. De olijfboom werd reeds van in de vroegste tijden zorgvuldig aangekweekt. Hij was in Palestina, even als de wijnstok en de vijgenboom, een zinnebeeld van geruste, burgerlijke welvaart. In Griekenland en Italië werd goddelijke eer bewezen aan dengene van wien men geloofde dat hij den olijfboom het eerst had ingevoerd en aangekweekt. Deze boom groeit niet alleen in Azië en Afrika, maar ook in de Zuidelijke deelen van Europa; bij schiet twee of drie stammen uit den wortel, welke zelden boven de twintig voeten hoog worden. Zijne bladeren zijn altijd groen; de witte bloesems komen bezijden de bladeren in kleine trosjes te voorschijn, die door eene lange, eironde vrucht worden afgewisseld, welke olijf geheeten wordt.
De grootste olijven, zooals die, welke in Spanje groeien, gelijken aan duiveneieren, en zijn over het algemeen van eene groene of zwartgroene kleur, hol en sponsachtig van vleesch, en van eenen onaangenamen smaak; daarom worden zij ook alleen ingelegd gegeten; uit de kleinere wordt de welbekende boomolie geperst, die reeds van in de grijze oudheid tot het bereiden van spijzen werd gebruikt. De ouden bedienden zich in hunne spijzen het meest van olijfolie, zijnde de boterbereiding van lateren oorsprong.
Portugal, Spanje, Italië en Frankrijk leveren de meeste olijfolie; die van Provence is de meest beroemde. Om goede olie op te leveren moeten de olijven rijp geplukt, zeer rein gehouden, en terstond met zuivere werktuigen geperst worden; de kleinste bevatten het meeste olie. De koude, en slechts zacht uitgedrukte olie noemt men maagdenolie, die van de uitstekendste hoedanigheid en zeer duur is.