Over de kleedij in China
gaven wij eenige aanteekeningen in 1872, bladz. 45; ten vervolge vindt men hier thans afgebeeld de Chinesche zomer- en winterhoeden. De uitersten van hitte en koude, welke op gezette tijden des jaars in China heerschen, gevoegd bij de gewoonte om zeer veel in de
zomer- en winterhoeden.
open lucht te leven, zijn waarschijnlijk de oorzaken welke aanleiding gegeven hebben tot het groot onderscheid tusschen de zomer- en winterkleeding
der gegoede standen. Dat onderscheid doet zich vooral opmerken in de hoeden; de zomersche, spits toeloopende, is meestal gemaakt van fijn gewreven bamboesvezelen; de aanzienlijken versieren dezen hoed van boven met eenen rooden, witten of blauwen vergulden bol, met eene soort van franje of liever een busseltje karmozijnroode zijde of paardenhaar, in de ronde over den hoed naar beneden afhangende. De winterhoed sluit dichter om het hoofd en heeft rondom den bol eenen hoog opgeslagen rand; hij is van zwart fluweel of pelterij gemaakt. Als het warme of koude weder aankomt, zet de hoogste persoon van elke provincie, de Tsoong-to of landvoogd, zijnen zomer- of winterhoed op, hetgeen in het openbaar dagblad wordt bekend gemaakt, en dit is zooveel als eene oproeping aan hen, die onder zijn bestuur staan, om het insgelijks te doen. Binnenshuis dragen de Chinezen gewoonlijk bij koud weder een klein mutsje, hetzij met of zonder sieraden.