Philippus-Maria Blommaert.
't Is een gevierde naam, die aan het hoofd van dit opstel prijkt. De man, welke hem voerde, was een van de beste letterkundigen, een der uitstekendste geschiedschrijvers van de Vlaamsche beweging. Hij werd geboren te Gent in 1809, uit een aloud edel geslacht.
Zijn vader, Jacobus-Ferdinandus, had zitting in de provinciale staten van Oost-Vlaanderen, bekleedde het ambt van schepen der stad Gent en was later koninklijk inspecteur van het arrondissement Gent. De moeder van Philippus-Maria Blommaert was mevrouw Catharina-Philippina van den Bossche.
Nadat de jongeling zijne Latijnsche studiën in het Gentsche college had voleindigd - aan deze inrichting van onderwijs had hij Leo d'Hulster tot vriend - ging hij zich bekwamen in de rechten aan de hoogeschool van Gent en verwierf er in 1830 den graad van doctor.
Bij het verlaten der hoogeschool, ondernam hij eene reis naar Duitschland, Zwitserland en Italië.
Te Gent teruggekeerd, wijdde hij zich, niet aan het beroep van rechtsgeleerde, maar aan de studie en beoefening van de vaderlandsche geschiedenis en de Nederlandsche taal- en letterkunde.
Van zijne onvermoeide werkzaamheid getuige de volgende onvolledige lijst van de werken die hij in het licht gaf:
1832: Aanmerkingen over het verwaarloozen der Nederlandsche taal;
1834: Liederick de Buck, in drie zangen (zijnde het ridderlijk leven van den eersten houtvester of landvoogd van Vlaanderen); - in hetzelfde jaar stichtte hij met Willems, Van Duyse en Serrure, wier portretten ook in ons tijdschrift verschenen, de Nederduitsche letteroefeningen, een tijdschrift dat niet lang bestaan heeft; - gedichten en balladen in het Nederduitsch letterkundig jaarboekje;
1836: Theophilus, een dichtstuk uit de xive eeuw, met aanteekeningen van den uitgever; - eene in de Fransche taal bewerkte geschiedenis van de Gentsche rederijkkamers;
1838: Oud-Vlaamsche gedichten der xiie, xiiie en xive eeuw, naar een handschrift uit de boekerij van Van Hulthem (zie deel v, nr 192 van den catalogus);
Van 1837 tot 1846 leverde hij aan het Belgisch Museum en van 1839 tot 1845 aan den Messager des sciences historiques een groot getal belangrijke bijdragen van geschied- en letterkundigen aard;
In 1854 liet hij verschijnen eene geschiedenis van het kasteel van Ter Haken.
De Vlaemsche School gaf drie levensbeschrijvingen van zijne hand, te weten; 1856: Jacob van de Vivere, geboren te Gent, ten jare 1572 (bladz. 69); 1857; Jan-Baptist Wellekens (bladz. 66); 1859: Philip van Lansberge (bladz. 50).
Blommaert hielp meerdere letterkundige kringen en maatschappijen stichten; in 1839, nadat hij, wegens gezondheidsredenen, van het lidmaatschap van den Gentschen gemeenteraad had afgezien, vinden wij hem secretaris van de maatschappij der Vlaamsche bibliophilen; hij was ook bestuurlid van de maatschappij De taal is gansch het volk en correspondent van de koninklijke academie van België.
De verdienstelijke man, die ook als burger en mensch de algemeene achting genoot, in den volsten zin des woords, overleed in 1871. Wij hebben van zijn afsterven gewag gemaakt in onzen jaargang 1871, bladz. 120. Zijne aanzienlijke bibliotheek werd verkocht op 17 December 1872 door Ferd. Verhulst te Gent; de catalogus bevatte 1632 nummers.