praal beschrijvende, hervinden wij den toondichter van Lucifer. 't Is vooral in deze soort van muziek dat Benoit uitmunt. Men voelt dat hij daar te huis is. Niemand bezit in hoogeren graad de kennis der effecten der nabootsende harmonie; niemand kent beter de hulpmiddelen, welke de verschillende instrumenten daartoe aanbieden.
De blaasinstrumenten nemen hier de eerste plaats in, om, gesteund door een machtig koor, de meest verschillende gevoelens uit te drukken, als: de wreedaardige woestheid der helsche geesten, de uitdagende krijgsgezangen, de razernij der strijders, eindelijk de wanhoop der overwonnenen en de geestdrift der zegepralenden; en dit alles is inééngeweven en voortgezet in een zoo kunstvol bewerkt gedruisch, dat men zich te midden der oorlogsgruwelen op het slagveld verplaatst meent.
Het eigenaardige koor Op! de trompetten weerschallen; het alleengezang (van den spotgeest) Heisa! jubelt, geesten der hel, een echt duivelengezang en voortreffelijk vertolkt door den heer Blauwaert, het gevecht, en het tweeledig slotgezang, waarin het Luidt, klokken, als indrukwekkend geheel, vervuld met alle soorten van schoonheden, dit tweede gedeelte waardiglijk bekroont, vermeenen wij als de uitstekendste plaatsen te moeten aanstippen.
Het laatste stuk vooral is ontegensprekelijk de kroon van dit werk. Daar waar de lofzang Te Deum, onder begeleiding van orgeltonen, zich met de koren vermengt, gevoelt men eenen indruk, die door geene woorden is weer te geven. Zoodanige voortbrengselen verheffen den toondichter tot kunstenaar van eersten rang.
Het derde en laatste gedeelte schetst ons het slagveld na den strijd. De aanhef Daal, stille nacht, enz. is misschien wel wat te lang en verwekt daardoor, hoe krachtig het overigens ook zij, eene zekere eentonigheid. Maar niets is zoo roerend, zoo treffend, als het spreekgezang des gewonden, de klacht der moeder en de daarop volgende tweezang. Wij beschouwen deze als meesterstukken; en het grootste gedeelte der toehoorders was ook zichtbaar bewogen. In het volgende koor: De menschheid, dat ook ruim lang is en daardoor den toehoorders vermoeit (dit ligt echter aan den tekst en niet aan den toondichter), ontmoet men nu en dan ook zeer schoone gedachten. Het slot is een liefelijk gezang, maar lichter van allooi dan dat van het tweede gedeelte.
Onzes dunkens is dit gedeeltelijk bewerkt naar het trio Ange pur, ange radieux (van Faust, door Gounod). Ook vinden wij zijnen Sanctus daarin terug; maar haasten wij er bij te voegen, dat hier de gedachte anders is ontwikkeld, en dat men, ondanks de schier aanhoudende herhaling van het eerste motief, niet kan nalaten den meester te bewonderen, die, door onnavolgbare verbindingen met eene kleine melodie onophoudelijk verschillende effecten weet voort te brengen.
In één woord, De Oorlog is eene gulden bladzijde in het onvergankelijke boek der kunstgewrochten; 't is een werk dat den Vlaamschen genius tot eer verstrekt.
Wat de uitvoering betreft, daarover kunnen wij, tot ons leedwezen, niet met denzelfden lof spreken. Het getal zangers en zangeressen was meer dan voldoende, maar hunne bekwaamheid liet veel te wenschen. Ja, wanneer men aandachtig de koren volgde, dan kon men besluiten, dat van de vijf tot zes honderd zangers en zangeressen nauwelijks één derde voor deze grootsche taak was opgewassen. Vergeten wij echter niet eene welverdiende hulde te brengen aan mevr. Degive-Ledelier en den heer Blauwaert, die wij overal ontmoeten, waar het de eer geldt der Vlaamsche kunst, welke eer zij door hunne zuivere uitspraak en ontegensprekelijk talent met zooveel waardigheid weten staande te houden. Jammer is het, dat de heer Benoit, in plaats van zoovele koren op elkander te stapelen, het schitterende talent van mevr. Degive-Le Delier niet wat vroeger en wat meer op den voorgrond heeft doen treden. Het Daal, stille nacht, begin van het derde gedeelte, zou ook als solo voor vrouwenstem oneindig beter voldaan hebben, dan als koor.
De vertolking der juffrouwen Thomas en Biemans liet niets te wenschen, en de heer Collin zegt zeer wel, ofschoon zijne zwakke stem meermalen geheel en al door het orkest overheerscht werd. Van de overige solo-zangers kunnen wij niet veel zeggen: deze had geene stem, gene had geen gevoel; en aan anderen ontbraken beiden.
(Wordt vervolgd.)