Landschap met dieran van L. Robbe.
In 1862, blz. 157, en in 1868, bk. 105, gaven wij een paar fraaie sterkwaterplaten naar tafereelen van den gunstig gekenden dierenschilder L. Robbe.
Wij hebben het genoegen, onzen lezers thans weer de afbeelding van eene schilderij deszelfden meesters onder de oogen te kunnen brengen in ons tijdschrift; wij danken deze keurig uitgevoerde plaat aan de bekwaamheid van den heer A. Numans, die metde graveernaald zoo behendig weet om te gaan als met het penseel.
't Is in het rijksmuseum te Brussel (hertogelijk paleis), dat men het schoone tafereel kan zien, welke wij hier gegraveerd aanschouwen. Het wordt, en te recht, tusschen Robbe's voortreffelijkste gewrochten geteld.
Die bonte groep runderen, in den malschen gras- en waterrijken beemd, met de uitgestrekte vlakte als achtergrond, verdiende inderdaad geschilderd te worden. Kan men zich wel een schilderachtiger landschap denken, dan hetgene waarop onze blikken hier met welgevallen rusten?
Toen wij er voor den eersten keer onze gretige oogen aan te goed deden, kwamen ons al dadelijk de puike verzen te binnen, waarin een groot Nederlandsch dichter der xviiie eeuw de genoegens van het akkerleven bezingt. Wij kunnen den lust niet wederstaan, hier eene brok uit het gedicht van Hubert Cornelisz. Poot over te schrijven. Naast onze plaat, zal het dubbel gesmaakt worden:
Als een boer zyn hygend ossen
't Glimpend kouter door de klont
Van zyn' erffelyken gront,
In de luwt der hooge bosschen,
Voort ziet trekken; of zyn graen
't Vet der klai met gout belaên;
Of zyn gladde mellekkoeien
Onder 't grazen, van ter zy,
In een boghtigh dal hoort loeien;
Toont my dan, o arme stadt,
Zulk een' wellust, zulk een' schat,
Welige akkers, groene boomen,
Malsche weiden, dartel vee,
Klaere bronnen, koele stroomen,
Frissche luchten, overvloet
Maekt het buitenleven zoet.