Eene merkwaardige schilderij
Uit de oude abdij van Tongerloo.
In zijne Historische verhandelingen over de Kempen, een voor de plaatselijke geschiedenis in meer dan een opzicht belangrijk werk, zegt de kanunnik Heylen, die in zijnen tijd archivaris van de abdij van Tongerloo was, dat Albrecht Dürer een paneel voor de abdij schilderde. Men weet dat de grondlegger der nieuwe Duitsche schilderschool van 1520 tot 1524 in de Nederlanden verbleef. Het tafereel, door Albrecht Dürer voor de Tongerloosche witheeren geschilderd, zou, zoo wordt er beweerd, in de xviie eeuw overgebracht zijn naar de kapel van de Greef, onder de gemeente Calmpthout; die kapel hoorde toe aan de abdij van Tongerloo. Vervolgens zou het stuk, in de xviiie eeuw, toen de kloosterlingen vervolgd werden en de kapel van de Greef verlaten was, door den pastoor van Calmpthout daaruit genomen en zorgvuldig bij hem te huis bewaard geworden zijn. De gekende kunstvriend, baron van Ertborn, moet de schilderij bij den pastoor van Calmpthout gezien en er hem zelfs eene aanzienlijke som voor aangeboden hebben. Hoe of het zij, stellig is het, dat, eenige jaren geleden, de weledele heer Alphons Della Faille van Leverghem van den pastoor van Calmpthout eene deurschilderij aankocht, die, volgens bepaling, opgenomen in de akte, verleden voor den heer notaris Van Sulper, te Antwerpen, ten eeuwigen dage moet verblijven aan de kerk der gemeente Maria-ter-Heide. Dezeschilderij is het, die gezegd wordt een werk van Albrecht Dürer te zijn. Nadat de aankoop geschied was, verleende het staatsbestuur een hulpgeld, om de reiniging en herstelling van het stuk te bekostigen. De heer Leemans werd hiermede gelast. Drie jaar geleden, onderging de kerk van Maria-ter-Heide eene vergrooting. Te dezer gelegenheid werd de schilderij van boven het outer weggenomen en in handen gegeven aan den kunstschilder Cornet, om andermaal eenige noodig geworden herstellingen te ondergaan. En
zoo kwam het, dat zij, goed en zuiver opgeknapt, gedurende eenige dagen in Antwerpen te zien is geweest, voor al degenen wien zulk een kijkje 50 centiemen waard was. Wij stonden met vele andere liefhebbers voor de fraaie schilderij, maar hebben er geen Dürer in gezien, al wijst men ook in een hoekje van het stuk een handteeken aan, dat naar des meesters naamcijfer gelijkt. Op het middenpaneel, in eene wolk, waaronder de maan zweeft, is Onze-Lieve-Vrouw met het kindje aan de borst afgebeeld; zij wordt gekroond door twee engelen. Beneden, in het verschiet, ontwaart men de abdij van Tongerloo, zooals zij was in 1520. Naast de H. Maagd zweven Moses en Isaïa. Onder hen ontwaart men in een twaalftal figuren Maria's naaste bloedverwanten. Aan hare meer verwijderde nabestaanden en voorouders zijn de binnenzijden van de twee vleugels der schilderij gewijd, behoudens dat ook aan den abt T'Sgrooten eene plaats is ingeruimd. Hij zou het schilderstuk hebben laten maken. (Zie over dezen geestelijke en zijn wapenschild onzen jaargang 1868, blz. 114.) Langs den buitenkant der vleugels zijn de twaalf apostelen in witte kleeren afgemaald.
Zooals men uit deze alleszins vluchtige beschrijving ziet, bevat