De Damspelers.
Wij geven hiernevens eene sterkwaterplaat, door Ferdinand De Braekeleer, een der veteranen van de hedendaagsche Antwerpsche schilders, naar een zijner tafereelen uitgevoerd.
't Is in de keuken van een boerenhuis dat wij onzen blik laten weiden, eene van die goede oude keukens, met hooge schouwen en de voorvaderlijke tinnen tellooren op den verheven schoorsteenmantel. Eene prent, met misschien het portret van een vaderlandschen held, hangt tegen de schouw. Onder het vinkenkooitje, zien wij den ook al verouderden houten zoutbak, en daarnaast een rekske met lepels en vorketten. Wat verder een kaske voor allerlei huisgerief. Er boven op zien wij eene kruik, eene flesch, een potje en meer dergelijke geborgen.
In het vertrek spelen een oude man en eene bejaarde vrouw op het dambord, waarbij hunne knieën wederzijds als tafel dienst doen. Voor dat wij deze teekening van De Braekeleer onder oogen kregen, vermoedden wij niet, dat wel eens op deze wijze werd gedamd. Bekennen moeten wij nogtans, dat het zóó, even goed kan gaan als anders. Men weet, dat Diogenes zijnen beker niet langer behield dan tot den dag, toen hij eenen bedelaar water zag drinken uit zijne hand. De cynigsche wijsgeer wierp toen zijne drinknap weg en deed het den man na. Zoo een dampartijtje zonder tafel, met het bord op de knieën, ziet er in verre na niet ongezellig uit. Slechts schijnen onze spelers het tamelijk droog af te doen. De huisvrouw hadde wel kunnen zorgen, naar ons dunkt, dat die kruik daar van boven de schouw eens voor de gelegenheid werd gevuld, om de kelen gedurende het spel versch te houden. De soort van schabel of afgezaagde stoel, waarop nu enkel eenige damschijven liggen, hadde kunnen dienen om den bierstoop, in de oogenblikken dat hij onaangesproken bleef, een plaatsje te geven.
Als wij zeggen de huisvrouw, bedoelen wij het moedertje, dat met een lach van voldoening over haar spel, haren ‘vastgezetten’ gezelschaphouder eenige woorden schijnt toe te spreken. 't Is zij wel, gelooven wij, die hier t'huis is. De man met de korte broek en gespschoenen moet een bezoeker uit de buurt zijn, die hier zijne pijp heeft hangen en bij tijd en wijle een aangenaam uurtje slijten komt. Alles in zijnen persoon pleit voor deze gissing. Blijkbaar is hij een aandachtig speler, iemand die zich door een goeden zet niet gemakkelijk van zijn stuk laat brengen. Zijne wederpartij moge spotten en lachen; hij wendt geen oog van de ruiten van het dambord af; geheel verslonden in het spel, studeerend, overlegt hij de kansen, eer de opgestoken vingeren van zijne rechterhand de schijf zullen voortschuiven. Zijn krachtig trekken aan zijne lange pijp verraadt echter inwendige ontroering.
Ongetwijfeld zullen onze lezers het met ons eens wezen, als wij schrijven dat de heer de Braekeleer ons in zijn tafereeltje een der genoegens van den bedaagden leeftijd, op recht aantrekkelijke wijze heeft afgebeeld.