Antwerpsch museum. 'Tafereel van H. Holbein.
De nevensgaande plaat geeft de volledige afbeelding van het tafereel, waarin Hans Holbein de jongere zijn geleerden vriend Desiderius Erasmus heeft afgemaald en waaruit wij, in 1867, op blz. 45, het portret alleen, op hout gegraveerd door Verest, medegedeeld hebben. Wij stipten te dezer gelegenheid aan, dat het Antwerpsch museum slechts twee stukken bezit, welke aan Hans Holbein worden toegeschreven. Het grootste en belangrijkste, is de hier afgebeelde schilderij, die een paneel uitmaakt van 60 centimeters hoogte op 47 breedte, volgens opgaaf van den catalogus. Het tweede is van zeer twijfelachtige echtheid.
In ons opstel van 1867 overschouwden wij in korte trekken het leven des grooten schilders en stipten onder andere aan, dat het jaar zijner geboorte niet met zekerheid gekend was. Zoo er al velen beweerden, dat hij in 1498 het eerste levenslicht zag, anderen hielden het er voor, dat hij ettelijke jaren vroeger geboren werd. Sedert 1867 gaf dit vraagstuk in Duitschland aanleiding tot zeer veel geschrijf; nu onlangs is men evenwel tot de slotsom gekomen, dat Hans Holbein òf wel op het einde van 1497, òf in het begin van 1498 geboren werd.
De vaststelling van dit punt, heeft daarbij, in wat betreft des schilders werken, tot eene reeks hoogst belangrijke gevolgtrekkingen geleid, welke nog heden het voorwerp van ernstige studie in Duitschland zijn.
Het is namelijk gebleken, dat een groot getal schilderijen, welke aan Hans Holbein den jongere werden toegeschreven, niet van hem, maar van zijnen vader, Hans Holbein den oudere zijn. Laatstgenoemde moet in Augsburg omtrent 1460 geboren en er in 1523 overleden zijn, na ook eenigen tijd in Bazel gewoond en gewerkt te hebben. Volgens de catalogus van het Antwerpsch museum vermeldt, zou ook Hans Holbein de oudere eenen kunstschilder tot vader gehad en die meester insgelijks Hans geheeten hebben.
Nopens den grootvader van Hans Holbein den jongere hebben wij geene bijzonderheden vermeld gevonden in de door ons nageslagen schriften; evenmin is ons iets bekend aangaande zijne kunstwerken.
Daarentegen verwerft de vader van den jongeren Holbein zich een onsterfelijken naam, door wat de laatste navorschingen als werken van zijne hand hebben doen kennen. Wel wist men, dat Holbein de oudere een uitstekend meester was geweest; men kende hem echter niet in het licht, waarin hij thans verschenen is. Immers, de ontdekkingen van de Duitsche geleerden strekken om te bewijzen, dat de beroemdste en de meest voortreffelijke gewrochten welke tot in den laatsten tijd voor schilderijen van Hans Holbein den jongere doorgingen, integendeel van zijnen vader, Hans Holbein den oudere zijn.
De vermelde geschiedvorschers toonen aan, dat vele van die tafereelen geschilderd werden tusschen 1493 (toen Holbein de jongere nog niet geboren was), 1503, 1505 en 1516.
De opzoekingen, in het werk gesteld om aan Holbein den vader en Holbein den zoon rechtmatig te geven wat hun toekomt, hebben eene zoo zonderlinge als schandige daadzaak veropenbaard. Men heeft namelijk bevonden, dat twee geleerde mannen, een archivaris en de bewaarder van een museum in Duitschland, om gelijk te halen in hunne beweringen nopens Holbein den jongere, zich veroorloofd hebben, een opschrift te schilderen in het gebedenboek, welk men ziet in de hand van de H. Anna, in het tafereel, waarop deze heilige met Onze-Lieve-Vrouw en het kind afgebeeld is en dat zich bevindt in de galerij van Augsburg. Volgens dit opschrift, zou Hans Holbein de jongere, dit tafereel - een meesterstuk - geschilderd hebben toen hij zeventien (!) jaar oud was! De plegers dezer zoo onbeschaamde als kleingeestige vervalsching worden in Duitsche tijdschriften bij naam en toenaam gebrandmerkt. Zij zijn sedert eenige jaren overleden. In 1854 deden zij het bewuste opschrift toevallig ontdekken, toen de schilderij moest gereinigd en eenigszins hersteld worden; om het logenachtig opschrift nog meer kracht bij te zetten, liet men bovendien uittreksels drukken van bescheiden, die gezegd werden verloren te zijn gegaan, maar welke inderdaad nooit bestaan hadden! Deze en andere dergelijke omstandigheden hebben teweeggebracht, dat de waarheid omtrent de twee Holbeins eenige jaren langer verholen is gebleven.
Wij zullen dit opstel besluiten, met de aanhaling van nog een belangrijk geschilpunt aangaande Hans Holbein. De beroemdste schilderij van dezen meester is het tafereel, waarop Onze-Lieve-Vrouw, met het kindje Jezus op den arm, afgebeeld staat in eene nis, terwijl de burgemeester Meyer en zijn huisgezin in aanbidding vóór de Moedermaagd geknield zitten. Dit gewrocht is een van de uitgelezenste stukken die de schilderkunst heeft voortgebracht. De galerij van Dresden en het museum van Darmstadt bezaten ieder dezelfde schilderij; maar het tafereel van Darmstadt werd vrij algemeen beschouwd als eene kopij van dat van Dresden. Sommigen waren echter van een tegenovergesteld gevoelen en volgens nu gebleken schijnt, was hunne meening gegrond. Ter gelegenheid van de destijds door ons vermelde tentoonstelling van schilderijen en teekeningen van Hans Holbein den jongere, in 1871 te Dresden gehouden, zijn de twee schilderijen zorgvuldig bestudeerd en aan elkaar vergeleken geworden. De uitslag van dat onderzoek is geweest, dat een aantal befaamde kunstkenners eene verklaring hebben opgemaakt en onderteekend, houdende dat de schilderij van Darmstadt de echte en die van Dresden slechts eene vrije kopij is, aan welk laatste stuk Hans Holbein de jongere geen handen gesteken heeft!... Of deze uitspraak, die een aantal heftige bestrijders vindt, op den duur zal bevestigd worden, is iets wat de toekomst moet leeren. Sedert meer dan eene eeuw, is de schilderij van Dresden schier onbetwist als een volkomen echte Holbein beschouwd, terwijl het stuk van Darmstadt in 1822 door prins Frederik van Pruisen, bij den kunstkooper Delahante, te Parijs, gekocht werd, als eene kopij van het tafereel van Dresden, voor de som van 9,375 fr.
Onze keurige plaatsnede is het werk van F. Lauwers, een der meest belovende leerlingen der klasse van kopersnede in de koninklijke academie van Antwerpen.