dat hij zijnen broeder met geweld van haar had moeten wegrukken.
Tegen den avond stond Letticia van hare legerstede op; voor geene inwendige smart wilde zij haren braven vader verzuimen. Nogtans waren hare zintuigen zoodanig verstompt, dat zij nauwelijks haren tegenwoordigen en toekomenden staat beseffen kon. Zij zat daar bijna als ware er niets voorgevallen en luisterde naar de onsamenhangende woorden van den ouden man, of volgde droomend met hare blikken de bevallige rookwolkjes van den Virginietabak, kort te voren door Sir Walter Raleigh ingevoerd en van welk zeldzaam artikel van weelde, de vriendschap der jonge edellieden David Calderwood voorzien had. Nedergedrukt door de plotselinge voorvallen, die zoozeer zijn kalmen levensloop gestoord hadden, was de waardige leeraar al rookende in slaap gevallen. Dezen sluimer nam Letticia te baat om ongemerkt de doffe kamer te verlaten. Het arme meisje smachtte naar lucht en ondanks de duisternis en de koude van den Maartschen avond, spoedde zij zich naar buiten, en dwaalde rond, in de donkere lanen van den hof. De maan verlichtte hare schreden, toen zij zich, als door eene onzichtbare macht voortgestuwd naar Patricks gewone zitplaats aan den boord der Cam begaf.
Wie beschrijft haren schrik, toen zij Patrick zelve, aan den boord van het water, slapende vond.
Nauwelijks wetende wat ze deed, liet Letticia zich nevens hem nederzijgen; zij vatte zijne koude hand en drukte ze aan haren boezem. Plotseling ontwakende, voelde hij dezen innigen handdruk; een blik vol zuivere liefde lachte hem tegen. ‘Wanneer kwaamt ge terug?’ vroeg Letticia, nauwelijks hoorbaar.
- Omtrent den avond; een volle dag te paard zitten had mijne krachten uitgeput, en ik veronderstel dat ik hier in slaap gevallen zal zijn.
- Waarom keerdet gij terug?
- Waarom ik terugkeerde?
- Ja, terug in het gevaar? Och, Patrick! wat zullen wij doen om u te redden? Waarom gingt ge niet met William scheep, indien hij afgevaren is?
- Ja, dat is hij. Er was slechts ééne plaats meer aan boord, en zijn leven was het kostbaarste; hij is mijn oudste broeder; zoodus heb ik hem aangeboden van dit redmiddel gebruik te maken en heb hem dan verlaten.
- Patrick! Patrick! Zij lachte hem aan op hare oude kinderlijke wijze, terwijl hare oogen vol tranen schoten.
- Zijt ge tevreden, Letticia?
- Tevreden, ja, omdat ge zulke edele daad verrichttet. Maar indien gij hierdoor moest ontdekt en gevangen genomen worden: indien ik - 't is te zeggen, indien wij uw bijzijn derven moesten... Stil! Haar gehoor, door den schrik gescherpt, vernam op dat oogenblik, beneden den stroom, de vallende slagen van roeiriemen in het water. - Daar zijn, riep zij, dezelfde mannen die ik verleden nacht hier zag; zij zullen thans 's konings bevel medegebracht hebben, waarvan ik hen hoorde gewagen. Het is te laat. Gave God, dat gij ten minste in veiligheid waart!
- Ik, en William niet? Zijne woorden drukten een ernstig verwijt uit, maar zijne schitterende blikken weerspraken dit.
- Ik denk thans aan Wiliam niet. Waarom vertrok hij, terwijl hij u achterliet om te sterven? Maar ik zal u niet verlaten; met u zal ik den dood te gemoet gaan, Patrick.
- Letticia! Zijne stem begon te beven, hij vatte hare hand, en blikte haar ondervragend in de oogen. Plotselings scheen er een twijfel uit zijnen geest te verdwijnen, zoodat alles voor hem licht en volle dag werd. Ja, in weerwil met elken stond, het verwijderd gerucht naderde, en hem van het dreigend gevaar waarschuwde waarin hij zich bevond.
- Luister! zij zijn reeds dicht bij, zei Letticia, angstvol fluisterend. Zij zullen eerst het huis doorzoeken: wat moet er gedaan worden!
- Ik weet het niet, antwoorde Patrick werktuigelijk.
- Maar ik weet het, kom, kom.
Voorzichtig geleidde zij hem in een laurierboschje, daar dicht bij, dat, geheel overschaduwd, eene veilige bergplaats aanbood. Zich verders een oogenblik bedenkende, ontdeed zij zich van haren zwarten mantel, opdat men dwars door de twijgen der boomen, zijn licht gekleurd wambuis niet zou zien schitteren hebben.
- Wij kunnen hen ontsnappen, zeide zij; beiden hebben wij ons hier dikwijls verborgen, toen wij kinderen waren.
- Ach, Letticia! zuchtte hij, dan waren wij gelukkig! Thans nog, indien Willam u niet bemind had.
- Stil! zij zijn aangeland; ik hoor hunne voetstappen - hou u dicht bij mij. Zij deed hem nederknielen, opdat hare kleederen hem zouden verbergen; vreezende dat zijne blonde krullende haarlokken een straal der maan opvangen mochten, legde zij hare handen op zijn hoofd.
(Wordt voortgezet.)