Tentoonstelling van schoone kunsten, te Brussel.
(Zie blz. 132 en 164.)
Van den Belgischen schilder C. Baugniet, te Parijs verblijvende, zagen wij drie fraaie tafereelen in de pronkzaal: Het bezoek der meter, De vreugde van het huisgezin en Smartelijke herinneringen. Vooral het tweede tafereel verdient geroemd wegens zijne keurige uitvoering, eenige hardheid van toon daargelaten. De schilder werd op 3 November tot den rang van officier der Leopoldsorde bevorderd.
C. Bisschop, van 's-Gravenhage, maalde een Zeeuwsch koppel op zijnen Huwelijksdag, en dit wel echt meesterlijk, zoo wat betreft teekening en kleur, als dichterlijkheid en waarheid van uitdrukking. Het behoort aan den heer J. Borski, te Amsterdam. In 1871, bladz. 142, gewaagden wij nog, en dit ter gelegenheid van de Gentsche tentoonstelling, van dezen kunstenaar, die, bij besluit van 3 November, als ridder in de Leopoldsorde is opgenomen.
H.J. Burgers zond uit Parijs twee puike schilderijen, gewijd aan het Hollandsche huiselijk leven: De weduwe van den landbouwer en Bruiloftsdag.
C.L. Cardon, van Brussel, laat goede verwachtingen koesteren met zijne Vlaamsche buksdragers en De liefhebber op de werkzaal, twee verdienstelijke gewrochten.
Th. Ceriez, van IJperen, leverde een geestig en welbewerkt tafereeltje in zijn Kwakzalver op het dorp.
A. Corkole, van Gent, beviel ons niet zeer met zijne Fijne politiekers. Zijn schilderijtje, getiteld: Sta! is beter.
J.B. Corot, van Parijs, die zich op 3 November ook tot ridder der Leopoldsorde benoemen zag, zond drie schilderijen naar de pronkzaal: De lezeres, Nimfendans en Het vaartuig; alle dragen den stempel van een krachtig ontwikkeld talent.
L. Dansaerts Koffiehuis onder het directorium is te noemen eene fraaie schilderij, zich onderscheidende door tal van goed getroffen beelden, met veel smaak en leven gegroept. De geheele schilderij is echter wat grijs van toon. Door denzelfden schilder was een merkwaardig portret tentoongesteld.
Onze bijna tachtigjarige Ferd. De Braekeleer schijnt maar niets gemeens te willen hebben met de rust; hij zond niet minder dan drie tafereelen: De verrassing, De openbare schrijver en De wonde. Dit laatste stuk, behoorende aan den heer G. Couteaux, is het beste van de drie en zeer schoon.
Adr. De Braekeleers Wachthuis en Oudheidskenners doen den schilder niet veel eer. De eischen van waarheid en kunst zijn er onder meer dan een oogpunt in te kort gedaan.
L. Delbeke's twee tafereelen bewijzen, dat de schilder vooruitgaat; hij legge zich toe, op het verkrijgen van meer vastheid in kleur en toon. Zijn stuk: Zoo blind niet, is eigenaardig genoeg.
J.B. Madou handhaaft voortreffelijk zijnen rang met de drie schilderijen, welke de tentoonstelling van hem bevat, onder de titels: Uitlegging van eene duistere plaats, De hardoorige en De redeneerder. Het publiek, de kenners niet uitgezonderd, toonde voor 's meesters gewrochten eene welverdiende bewondering.
Van Guill. Koller, te Brussel, nog een nieuwbenoemd ridder der Leopoldsorde, zagen wij twee verdienstelijke geschiedkundige schilderijen: Anton Fugger, die in 't bijwezen van keizer Karel eenen schuldbrief van 800,000 goudgulden, door hem aan dezen vorst geleend, verbrandt, en Hugo van der Goes, het portret van Maria van Burgondië schilderende.
Tusschen de drie schilderijen van G. Henkes, uit 's-Gravenhage, geven wij de voorkeur aan: Daar zijn ze! welke uitroep de titel is van eene lieve binnenkamer, waar een oud moederke eenige harer genoodigden aan de koffietafel wacht. Als kleur is de schilderij in sommige deelen wat zwart.
H. Heyermans, te Antwerpen, leidt ons in bij eene kaartzienster, welke aan twee dienstmeisjes de geheimen der toekomst ontsluiert; het geheel vormt een aangenaam groepje, doch het stuk is niet genoegzaam afgewerkt.
J. Israëls, van 's-Gravenhage, leverde in de afbeelding van den Leidschen hoogleeraar, Mr. Goudsmit, een zeer puik portret, een van de uitstekendste in de tentoonstelling, een gewrocht dat tot eere strekt aan de Nederlandsche school. Buitendien stelde de meester nog ten toon een van de aantrekkelijkste binnengezichten, welk oogen kunnen wenschen: eene moeder die koeken bakt om Johanna's feest te vieren. De dochter (Johanna) en de zoon bevinden zich met de moeder in het prettige vertrek, waaruit den toeschouwer als eene lucht van levenslust en zielevrede tegenwaait. Het tafereel is zeer keurig bewerkt en strekt, ook onder dit opzicht, den befaamden schilder tot eer.
Van Ch. Jacque, te Brussel, is tentoongesteld eene aan den heer E. Wolf behoorende kudde.
Jos. Van Lerius schittert hier vooral met zijne puike schilderij Het spijt, door ons beschreven in 1871, blz. 15, en verkocht, gelijk wij reeds meldden, aan den heer L. Lemmé. In zijn tweede stuk: Elaine, de ongelukkige koningsdochter, op haar doodbed uitgestrekt, heeft de schilder vele schoone hoedanigheden van zijn veelzijdig talent ontwikkeld.
Bij L. Blanc (De afwachting) en Fr. Baser (Zondag namiddag in de kerk en Verwachting), twee schilders van Dusseldorp, namen wij met genoegen verbetering waar onder het oogpunt van de kleur.
J. Guffens vertoonde ons, in een aangenaam tafereel, eene van de muurschilderingen waarmede hij, op de in 1858 afgebrande Antwerpsche beurs, het lokaal der kamer van koophandel had versierd: Margareta van Oostenrijk, in 1523 een Perzisch gezantschap ontvangende, in de St. Michielsabdij te Antwerpen. In 1859, blz. 25, gaven wij eene plaat naar dit tafereel, welk eene plaats zou verdienen in een van Antwerpens openbare gebouwen.
P. Kremers Hertog van Alva, voorgesteld op het oogenblik dat hij aan den bisschop van Utrecht, Martinus Rithavius, de doodvonnissen der graven Egmont en Hoorn overreikt, met last om de veroordeelden tot sterven te bereiden, is een van de geschiedkundige stukken welke op de tentoonstelling het meest de aandacht trokken. Z.M. de koning wenschte den schilde