Sterfgevallen.
F. KAISER, de beroemde sterrenkundige, een uitstekend man onder alle opzichten, is den 28n Juli 1872 overleden.
Geboren in 1808 beijverde hij zich reeds in jeugdigen ouderdom zoozeer met zijn geliefkoosd vak, dat hij op zijn 18e jaar tot observator aan de sterrenwacht te Leiden werd aangesteld; van dit tijdstip dagteekenen zijne bekende onderzoekingen omtrent de comeet van Halley. In het jaar 1837 werd hij tot lector in de sterrenkunde en bestuurder der sterrenwacht benoemd, in 1840 tot buitengewoon hoogleeraar en korts daarop tot gewoon hoogleeraar. Van dien tijd af (1837) kon Kaiser vrij streven naar zijn doel om belang bij het volk voor de sterrenkunde op te wekken en haar eene eereplaats aan de hoogeschool te doen innemen. Groot is het aantal zijner volksgeschriften en bijdragen in verschillende tijdschriften, maar belangrijk vooral zijn: De Sterrenhemel, in 2 deelen en zijne Geschiedenis van de ontdekking der planeten. Boeiend, leerzaam, bondig en duidelijk zijn deze werken; zijn Sterrenhemel onder ander is in verschillende talen overgezet. Zijne lessen aan de hoogeschool waren opwekkend, helder, krachtig en sierlijk; zij werden graag bezocht ook door leerlingen tot wier eigenlijke studierichting de sterrenkunde niet behoorde; zijn huis stond 's avonds voor hen open en zijne gesprekken waren levendig en geestig.
Zijn droom een nieuw behoorlijk observatorium te stichten werd in 1860 verwezenlijkt, dank aan particuliere inschrijvingen, terwijl echter door het staatsbestuur de nog ontbrekende gelden werden toegekend.
Het was Kaisers bedoeling niet het colossaal aantal sterrenkundige waarnemingen met een aantal dergelijke te vermeerderen; wat hij beoogde en heeft bereikt, getuige de 3 deelen van de Annalen der Sternwarte, is waarnemingen te doen, die door de methode en de wijze van uitvoering, voorbeelden zouden zijn van hetgeen in onzen tijd maar eenigszins verwacht worden kan. - Door zijne bemoeiing werd de hoogleeraar Oudemans, zijn oud-leerling, in 1849 gelast met de zoo nuttige plaatsbepaling in den Indischen Archipel der Nederlandsche bezittingen. In 1857 nam hij de zorg voor de instrumenten en verdere wetenschappelijke aangelegenheden voor de marine op zich; daardoor staan tegenwoordig de zeevaartkundige instrumenten in Nederland op eene hoogte door geene andere natie overtroffen. In 1867 was hij als afgevaardigde voor Nederland, tegenwoordig bij de algemeene bijeenkomst van gemachtigden voor de graadmeting in Europa te Berlijn; hem viel de eer der benoeming tot onder-voorzitter der vergadering, tot voorzitter der sterrenkundige afdeeling en tot lid van het hoofdbestuur der graadmeting te beurt, terwijl hij spoedig daarna benoemd werd tot lid der Berlijnsche academie. Alle wetenschappelijke genootschappen des lands, en vele vreemde, hebben zich beijverd den grooten geleerde het lidmaatschap aan te bieden; ook ontving hij het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw. Doch zijn hoofdroem zal altoos wezen de stichting van Leidens sterrenwacht, tot welke volk en regeering hebben samengewerkt ter eere en ter liefde van Kaiser en waaraan diens naam voor altijd verbonden blijven zal.
H.