der mannen van de wet, onder de aanroeping van den H. Yvo; voor de schilderkunst, het wapen der maatschappij, dat der Sint-Lucas-gilde bevattende.
De maatschappij en de inwoners van Antwerpen waaruit deze is samengesteld en die de schenkers van dit prachtig gedenkteeken zijn, worden herinnerd in het volgende opschrift: societas regia bonis artibus promovendir Antverpiae instituta hanc vitram. P.C.
In de twee hooger gemelde rangen, zijn voormelde vakken als volgt door heiligenbeelden voorgesteld:
1o Voor de scheepvaart, Noë en St.-Nicolaas; 2o voor de drijfkunst, de uitvoerder van den kandelaar met zeven takken en de H. Eloy; 3o voor de bouwkunde, Salomo en de H. Barbara; 4o voor de schilderkunst, een Israëliet, op zijne deur eene T schilderende en de H. Catharina van Bologne, bijzondere patroones der glasschilders; 5o voor het recht en de wereldlijke welsprekendheid, Jesaja en de H. Yvo; 6o voor de dichtkunst en de wijsbegeerte, Ezechiël en de H. Catharina; 7o voor de godgeleerdheid en de gewijde welsprekendheid, Mozes en de H. Norbertus; 8o voor de toonkunst, David en de H. Cecilia In het timpaan van onder, de H. Lucas, het afbeeldsel van O.-L.-Vrouw schilderende, de H. Maagd als onbevlekt ontvangen en de H. Thomas, patroon der bouwmeesters, het model eener kerk aanbiedende; in het bovengedeelte, de drie personen der H. Drievuldigheid.
De twee kunsten, die vooral den roem der stad Antwerpen hebben uitgemaakt, de schilder- en de bouwkunde, zijn dus dubbel voorgesteld en hebben stof geleverd tot twee aanroepingen, welke op wimpels geplaatst zijn in openingen van het timpaan:
O Luca, pictor optime Beate structor Didijme
Protector sis artis nostrae. Coelos nobis fac lucere.
In de overige openingen van het timpaan, Violieren, eene Goudbloem en een Olijftak, zinnebeelden der oude rederijkkamers die aan de Lucasgilde gehecht waren.
De uitvoering van dit groote raam was toevertrouwd aan den bekwamen glasschilder, den weledelen heer Jan de Bethune, die lof verdient over zijn werk. Door hunne ieverige en beleidvolle bemoeiingen in deze zaak, hebben zich bijzonder verdienstelijk gemaakt de heeren Jac. Cuylits, voorzitter en Th. Smekens, secretaris der maatschappij in 1854. Wij hopen het beschreven raam later in plaat te zullen kunnen mededeelen.