Ellende.
Het zijn niet onze tuchthuizen, niet onze dwangkerkers, strafschavotten alleen, die ons met bloedige verwen teekenen, hoe diep, hoe vreeselijk diep de mensch, Gods evenbeeld! zinken kan; neen! wij gaan de straten onzer groote steden door: men vindt er - paleizen en prachtzalen, afgodstempelen van het spel en den wellust, waar de weelde hare tooverroede zwaait, en de ondeugd juichend gehuldigd wordt. En wie wijst ons al die tallooze andere offerplaatsen aan, waar, in de schaduwen des geheims, der ondeugd eenen tempel wordt gebouwd; waar dans- en snarenspel de stem des inwendigen rechters overdruischen en bruisende bokalen den gloed onder gewetensangst verkoelen? Zullen niet tuchthuizen en dwangkerkers eenmaal in het oordeel tegen dezen opstaan? Ja, gewis moet in het oog des eeuwigen wereldrechters, de traan der boete, al is die op de handboei eens misdadigers geroest, toch nog schooner blinken, dan het met briljanten omzet ordekruis, dat op de verkrachting des gewetens werd gekocht.
J.B. Christenmeijer.