Tentoonstelling van schoone kunsten, te Brussel.
Op 15 Augustus werd plechtig geopend de driejarige tentoonstelling in een gedeelte der gebouwen van het museum van oude meesters, te Brussel, ten aanwezen van den koning, die verwelkomd werd door den graaf de Robiano, voorzitter der commissie. De Vlaamsche catalogus was nog niet verkrijgbaar. De tentoonstelling bevat 1277 stukken en dan zijn er nog ongeveer 700 geweigerd, gedeeltelijk bij gebrek aan plaats. Verschillende bij de opening aanwezig zijnde kunstbeoefenaren zijn aan den koning voorgesteld geworden. Z.M. heeft aan sommigen hunner kennis geven van het voornemen des staatsbestuurs, om, in den aanstaanden zittijd, aan de kamers de noodige middelen te vragen, tot het bouwen van een geschikt lokaal, bestemd voor de driejarige tentoonstellingen en voor het houden van openbare plechtigheden. Wij hopen, dat deze zaak, welke reeds zoovele jaren hangende is, eindelijk haar beslag zal krijgen. Wanneer het zoo verre komt, dat men verplicht is kunstgewrochten te weigeren, uit hoofde van plaatsgebrek, is 't zeker meer dan tijd, maatregelen te nemen.
Het staatsbestuur heeft reeds zes tafereelen aangekocht voor het rijksmuseum; daaronder behoort De atlas, door H. De Braekeleer, een puikstuk der tentoonstelling, bijzonder voor wat het koloriet betreft: een man, met den rug naar den toeschouwer gezeten, bestudeert eene landkaart. 't Is inderdaad een stuk, welk eene schoone en goede aanwinst voor het museum zal zijn. Voornoemde Antwerpsche schilder stelt nog ten toon een stuk, welk getiteld is: De les, maar dat juister de kinderschool zou heeten; het behoort aan den heer Wolff, en eene schilderij getiteld: Antwerpen, wezende een gezicht, langs een bovenraam, op de daken van de Antwerpsche vischmarkt en de daar omstaande huizen (behoorde aan den heer Couteaux, maar is op de tentoonstelling door den koning aangekocht). De les en Antwerpen munten beide ook uit door hunne inderdaad prachtige kleur. De schilder zal vast een onzer beste meesters worden, als hij zich ernstig toeleggen wil op samenstelling en teekening.
De Tooverheks, van V. Lagije, ook voor het rijksmuseum aangekocht, is een zeer schoon tafereel, in onze oogen evenwel minder fraai dan des meesters Grietje in de kerk, van de Gentsche tentoonstelling, zie 1871, blz. 141. Datura, van denzelfde, is ook een zorgvuldig en puik geschilderd tafereeltje; echter vinden wij de vleeschdeelen niet genoeg afgewerkt.
J.G.A. Van Luppen geeft ons een Morgenstond te aanschouwen, aangekocht voor het rijksmuseum, vol dichterlijkheid en rijkdom van kleur, een morgenstond welke bij ons de herinnering heeft opgewekt aan Starings prachtige verzen:
Schoon is de Dag, als zijn purperen gloed
Als hij zingend de ontwaakten groet!
Inderdaad, Van Luppens schilderij is een ‘welluidend’ stuk; er klinken u als zangen en juichtonen uit tegen. Verschiet en teekening zijn goed verstaan. Van Luppen wordt bepaald een landschapschilder van eersten rang. De voorgrond zijner schoone schilderij zou misschien wel wat krachtiger hebben kunnen zijn.
Van J.B. Van Moer, van Brussel, begroetten wij een schoon gezicht op Brussel in 1868; waarheidsvoller zou men maar moeielijk iets kunnen teruggeven; het is alsof men de stad door eene microscoop ziet; teekening en schildering mogen keurig genoemd worden. Van denzelfden schilder is door den koning aangekocht een puik morgengezicht op Venetië.
Emile Wauters stelt drie tafereelen ten toon: Een fruitkoopman in Caïro (de koning is reeds in bezit van eene waterverfschildering van ditzelfde onderwerp); de voormelde schilderij is krachtig en schoon; die moor, met zijne Egijptische pijp, is een prachtig weergeven toonbeeld van zijn ras. Tweede schilderij: Maria van Burgondië genade smeekende voor Hugonet en Humbercourt, ontleend aan De Barante's Geschiedenis der hertogen van Bourgondië: terwijl de veroordeelden zich ten dood bereidden, ging de jonkvrouw van Burgondië, die alles in het werk had gesteld om dit vonnis te beletten, en nu wist dat de rechting ging gebeuren, te voet uit hare woning en kwam in rouwgewaad en met een enkelen sluier op het hoofd naar het stadhuis bidden, dat men hare twee trouwe dienaars zoude sparen, doch werd niet verhoord. Dit onderwerp is uitgewerkt in een tafereel vol goede hoedanigheden, gepaard met zwakke deelen, maar van een veelbelovend talent getuigende. Het was, reeds voor de opening der tentoonstelling, het eigendom des staatsbestuurs. Vooral in des schilders derde stuk blinkt zijn talent uit. Dit stuk is gewijd aan de voorstelling der Zinneloosheid van Hugo Van der Goes, en vormt een der puikste geschiedkundige tafereelen der tentoonstelling. De kunstschilder Hugo Van der Goes, die, in de xve eeuw, te Gent leefde, had zich in 1482 afgezonderd in de priorij van het Roodeklooster en werd krankzinnig; men bracht hem naar het ziekenhuis van Brussel, waar de prior Thomas, gedenkende hoe Saül zich verlicht gevoelde, toen David op de harp speelde, op het denkbeeld kwam, om een dergelijk middel bij Van der Goes aan te wenden. Men ziet den armen lijder, in het krankzinnigengesticht geplaatst, waar men hem, om zijne zinnen te verzetten of om zijnen geest te vermilderen, muziek laat hooren. In eene groote zaal, zit de
zieke schilder in een ruimen zetel, in ojivalen trant; rechts, een weinig naar achter, ziet men een