De Vlaamsche School. Jaargang 18
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijLedegancksfeesten.De maatschappij van Nederlandsche letterkunde en geschiedenis: De taal is gansch het volk, te Gent, had besloten, op plechtige wijze, den 25n verjaardag van het afsterven des dichters Karel LedeganckGa naar voetnoot(1) te herdenken. Die plechtigheid, eerst gesteld op 21 Juli, werd verschoven tot Zondag daaropvolgende, 28 Juli. ‘Een volk, dat zijne groote mannen herdenkt, is wel een volk, dat leeft en recht heeft om te leven; het feest van Zondag, is dus het bewijs van het krachtig bestaan der Vlamingen. Wij teekenen het aan als een verblijdend feest, als een feit dat nieuwe hoop en verschen moed zal geven tot volharding in den strijd, die in volle overtuiging en uit liefde tot het volk, voor de eereherstelling onzer taal wordt gevoerd.’ Aldus sluit het verslag, door de Gazette van Gent over de Ledegancksfeesten medegedeeld, en voor ons, die deze plechtigheid in hare onderscheidene deelen hebben bijgewoond, heeft deze vaderlandsche betooging dezelfde grootsche beteekenis; bij ons ook geldt zij ten bewijze, dat de volksstam, welke aldus de aanvoerders van den taalstrijd weet te verheerlijken, getuigt van een eigen leven, van standvastige trouw aan eigen taal en eigen aard! Den Zondag morgen, 28 Juli, namen de feesten aanvang met eene letter- en toonkundige zitting, in de ronde zaal der hoogeschool. Deze plechtigheid werd voorgezeten door den drie-en-tachtigjarigen dichter C.A. Vervier,Ga naar voetnoot(2) ondervoorzitter van De taal is gansch het volk, welke maatschappij, benevens de Gentsche afdeeling van het Nederlandsch Tooneelverbond, de feesten inrichtte. Een groot getal letterkundigen en voorstanders der Vlaamsche beweging waren daar vereenigd, terwijl de ruime zaal bezet was door een uitgelezen publiek, waarbij het vrouwelijk gedeelte waardig vertegenwoordigd was. Het Willemsgenootschap voerde op onberispelijke wijze, het schoone koor, De uitwijkelingen, woorden van N. Destanberg, muziek van F. Gevaert, uit, onder de leiding van den heer Blauwaert, en de verdienstelijksten der bekroonden in den wedstrijd uitgeschreven door het Nederlandsch Tooneelverbond, zongen er de stukken, waarmede zij de prijzen hadden behaald. Mejuffer Rosalia d'Hauwe, twee Vlaamsche liederen: Hij sprak van wonderlijk zaken, woorden van F. De Cort, muziek van Richard Hol, en het Denderliedeken, woorden van E. Hiel, muziek van P. Benoit. De heeren K. Waeyenberghe, de prachtige melodie Aan u, P. Delannoy, Verlangen, beide getoonzet door H. Waelput. Het was de heer Max Rooses welke de lofrede van Karel Ledeganck voordroeg. De bijval, dien deze redenaar verwierf, | |
[pagina 109]
| |
was wel verdiend en wij verhopen, dat zijne merkwaardige rede, door den druk verspreid, in handen zal komen van allen Vlaming, welke aldus den zanger der Drie Zustersteden, in zijne drievoudige hoedanigheid van dichter, van rechtsgeleerde en van burger grondig zal leeren kennen. Een duo voor twee fluiten van Ledegancks samenstelling, werd met veel kunst gespeeld door de heeren Vuylsteke en Van Syngel. De piano werd gehouden door den heer K. De Smedt; de begeleiding van dit duo is van Van den Heuvel. Ledegancks Ode aan Brugge, werd vervolgens door den gevierden dichter Jan Van Beers voorgedragen. Wij wisten, dat hij een knap declamator was, doch nooit hebben wij Ledegancks meesterstuk zoo meesterlijk vertolkt gezien. De toejuichingen van het publiek bewezen dat ieder een ons gevoelen deelde. Ten slotte ging men over tot de uitreiking der prijzen, behaald in den wedstrijd van uitgalming en solozang, uitgeschreven door de Gentsche afdeeling van het Tooneelverbond, en zong de heer Waeyenberge Richard Hols meesterstuk: Vlaanderen (op woorden van Frans De Cort), waarmede de zanger de gansche zaal in vervoering, in vaderlandschen geestdrift wist te brengen. Mejuffer Blauwaert, van Lokeren, sloot de plechtigheid met het aria Kalmte, uit den Freischütz. Met vreugde wonen wij dergelijke letter- en toonkundige zittingen bij, waar alles Vlaamsch is, waar gesproken wordt over de mannen die onze Vlaamsche nationaliteit hebben gered, waar gezongen wordt van Vlaanderens roemrijk verleden, waar het gevoel van liefde tot alles wat den Vlaminge eigen is, zich mildig uitstort en medegedeeld wordt aan het volk, dat aldus hoort en ziet en zich overtuigen moet, dat de vaderlandsche spraak luider tot het harte spreekt dan de vreemde taal, die men ons, kost wat kost, opdringen wil! Eene niet min indrukwekkende betooging greep 's namiddags plaats. Men vereenigde zich op het bepaalde uur op den Kouter om den optocht te vormen die naar St-Amands-heuvel, waar Ledeganck, in de nabijheid van J.F. Willems en P. Van Duyse, begraven ligt. Ziehier de namen der maatschappijën welke wij bij den optocht hebben opgemerkt: Muziek der weeskinderen, Fanfarenkring en De Noordstar, en De Eendracht. Schermmaatschappij St-Joris. Leesgezelschap der wevers. Broederlijke maatschappij der wevers. Lei- en Scheldezonen. De Melomanen. Broedermin en Taalijver. Maatschappij tot bevordering van Nijverheid en wetenschappen. Van Crombrugghe's genootschap. Zetternamskring. De Volksvrienden. De Vlaamsche jongens. Zangerskring De Eendracht. Willems-genootschap. Willemsfonds. De taal is gansch het volk, Nederlandsch Tooneelverbond, allen van Gent en voorsteden. De Morgenstar. De Wijngaard. De Veldbloem. Agneessenszonen, van Brussel. De Peoene, van Mechelen. Het Vlaamsch verbond, van Oostende. De Ledegancksbroeders. Vlaamsch vooral! Eikels worden boomen, van Eecloo. Taal- en kunstverbond. De Eigenaardigen, van Antwerpen. Aan het graf werden verscheidene redevoeringen uitgesproken, namenlijk door den heer Pieter Geiregat, namens De taal is gansch het volk; door Karel Ledeganck, namens De Ledegancksbroeders; door Hendrik Keurvels, namens den Zetternamskring; Julius Hoste, opsteller van De Zweep, van Brussel, in eigen naam; Vanden Bergen, in naam van het Taal- en kunstverbond en De Eigenaardigen, van Antwerpen; A.J. Cosijn, namens het tijdschrift De Vlaamsche kunstbode, te Antwerpen; Lodewijk de Vriese, namens De Vlaamsche jongens; een lid van De Morgenstar, van Brussel en eindelijk door den heer Van den Dungen, in naam van De Veldbloem en De Agneessenszonen, van Brussel. Al deze redevoeringen, met kracht en overtuiging uitgesproken, brachten een diepen indruk te weeg onder het talrijk publiek, dat zich meer dan ooit Vlaamsch gevoelde, bij de geestdriftige stem van zoovele Vlaamsche kampers. Meermalen werden de kreten ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ ‘Leve Ledeganck!’ luidruchtig aangeheven en het gebeente van den gevierden zanger moet voorzeker van vreugde en fierheid in de koude grafstede hebben getrild, bij de plechtige hulde, welke zijner nagedachtenis door de algemeenheid van het Vlaamsche volk werd gebracht. Hij ruste er in zalige voldoening! De kamp, dien hij mede begon, voor de hergeboorte van het vaderland, wordt door ons, zijne verkleefde zonen, moedig voortgezet; wij winnen dagelijks veld, stap voor stap gaan wij vooruit en eens zal de dag komen, dat wij met den afgestorven bard over Vlaanderen mogen uitroepen: ........ 't Blijft trouw aan zijn verleden!
't Blijft thans zijn' Vlaamschen oorsprong waard!
't Is Vlaamsch van hart en Vlaamsch van aard!
't Is Vlaamsch in zijne spraak en Vlaamsch in zijne zeden!
Des avonds vereenigden zich de vereerders van Ledeganck aan een banket in het Post-Hotel, op den Kouter. Talrijk waren de aanwezigen, talrijk de redevoeringen, naar Vlaamsch gebruik, gedurende het feest uitgesproken. Geven wij er een beknopt verslag over. De heer Vervier dronk aan de nagedachtenis van Ledeganck. Hij zegde: ‘De verjaardag van Ledegancks afsterven is voor mij een bedroevende en tevens een verblijdende dag. Bedroevend, omdat hij mij het smartelijk verlies herinnert, dat het geliefde vaderland, dat de kunst, dat wij allen, vóór vijf-en-twintig jaar, hebben geleden. Verblijdend daarentegen, omdat wij den gevoelvollen dichter, op dezen dag, plechtig herdenken en hem volle recht laten wedervaren. Te vroeg ontviel hij ons voorzeker, ons alzoo bewijzende, dat wij, op deze aarde, reizigers zijn, die elkander slechts een oogenblik ontmoeten, om welhaast van elkaar te worden gescheiden. Op Ledegancks voortreffelijke werken hoef ik niet meer uwe aandacht te vestigen, daar er van die voortbrengselen | |
[pagina 110]
| |
door ons achtbaar medelid den heer Max Rooses een volledig en diep doorwrocht tafereel, voor uwe oogen heden morgen is opgehangen. Bepalen wij ons dus tot eene lichte schets van zijne geaardheid. Ledeganck, wiens zoon en evenbeeld wij het geluk hebben thans onder ons te bezitten, was mensch in den vollen zin des woords; hij was dienstvaardig en verdraagzaam voor zijnen evenmenssh, tot welk land of godsvereering, deze mocht verklaren te behooren; hij begreep, in al hare schoonheid, deze zedeles: Vergeeft, vertroost, bemint elkaar;
De goede God is altijd daar,
In welke kerk wij nederknielen,
Waar liefde en broedermin het menschlijk hart bezielen.
Dit preekte hij en volbracht hij; zulk een gedrag wordt beloond aan gene zijde des grafs, in de gewesten daar wij hem zullen wederzien, en waar geene tranen meer vloeien, geene zuchten meer zullen geslaakt worden. Kwam echter de roemrijke afgestorvene voor een oogenblik, onder ons terug, dan zou hij uitroepen: O! zoo ik thans aan de aarde ben ontheven,
Gewenkt door hooger geest naar hooger stand,
Toch blijft mijn naam nog in uw midden leven,
Al leef ik reeds in beter vaderland;
Eens zal de Vlaamsche lier mij nog herdenken;
Dan klinkt haar toon, bij 't schildren van den rouw,
Hij, aan wiens terp wij onze tranen schenken,
Bleef 't vaderland en onze zaak getrouw.
Dr Jan-Kazimier Ledeganck bedankte in den naam zijner familie, de vereerders van zijnen vader. Al de verwanten van Ledeganck, verzekerde hij, zijn Vlamingen van hart en ziel en de Vlaamsche grondbeginselen teenemaal toegedaan. Hij dronk op den bloei der maatschappij De taal is gansch het volk op het heil harer leden. Daarna dronk de heer Vervier aan de vreemdelingen, opgekomen om te bewijzen, hoe zij ook de Vlaamsche belangen behartigden. De heer Jan Ten Brink van 's-Gravenhage, drukte den grijzen dichter over dien dronk zijnen hartelijken dank uit, doch protesteerde tegen de benaming van vreemdeling, welke, onder anderen, aan hem gegeven werd. Hier, zegde hij, in Vlaanderen, ben ik zoo wel t'huis als ginds in Noord-Nederland; ik reken mij hier onder de mijnen. De heer Vervier antwoordde dat hij alleen de benaming van vreemdeling geeft aan personen, die niet tot de stad Gent behooren en eene verre reis deden, om met de Vlamingen te komen feest vieren. De heer De Geyter stelde vervolgenseenen dronk in, in naam der Geuzen van Antwerpen. De heer Van Beers dronk aan de maatschappij De taal is gansch het volk; de heer Julius Hoste, van Brussel, aan den heer Heremans, die, de eerste in onzen provincialen raad, het Vlaamsche woord deed hooren; - een lid van De Veldbloem, te Brussel, aan den bloei van al de Nederlandsche gemeenten; - de heer Heremans, aan den heer Wagener, schepene van onderwijs en schoone kunsten der stad Gent; - de heer Rooses aan de heeren Block en Van Hoorde, inrichters van de prijskampen van declamatie en solozang en de heer Julius Vuylsteke, aan den Nederlandschen toondichter Pieter Benoit, welken hij te recht onzen Benoit noemde. Daarna sprak de heer schepen Wagener eene knappe redevoering uit, waarin hij zijne Vlaamsche geloofsbelijdenis aflegde, en protesteerde tegen de beweringen van sommigen, dat hij het onderwijs in de Gentsche stadsscholen wil verfranschen. Dat is teenemaal valsch. Hij heeft altijd het grondbeginsel verdedigd, dat in Vlaanderen het Vlaamsch de volkstaal blijven moet. De slotrede was des sprekers politieke geloofsbelijdenis en een dronk aan de liberale Vlaamsche beweging. De heer Ten Brink dronk op de eensgezindheid der Nederlandsche bevolkingen en de heer Heremans op de gezondheid van de Noord-Nederlanders. Nadat de heer Willem Rogghé zijn spijt had uitgedrukt dat er enkel drie leden van den Gentschen gemeenteraad op het feest aanwezig waren, sprak de heer Julius Sabbe, in den naam van Brugge, ‘de doode maged,’ zooals ze Ledeganck noemde, en verzocht de aanwezigen, hunnen penning te storten ten voordeele van het standbeeld op te richten aan Breydel en De Coninck. Deze oproep wordt bereidwillig beantwoord en de gedane omhaling bracht eene vrij ronde som op. Het was tien ure, toen het feest ten einde liep en de vergadering uiteenging. Bij ons blijft de plechtigheid in duurzame herinnering. Het welgelukken van dit vaderlandsche feest, bewijst ons dat de Vlaamsche beweging mannen van overtuiging in hare gelederen telt: de strijders waren in groot getal opgekomen; de tijd is lang voorbij, dat de Vlaamsche kampers alleen stonden; onze zaak beschikt thans over een machtig leger, en zoo al hare verdedigers dezelfde politieke overtuiging niet deelen, zoo allen het niet eens zijn voor wat de middelen aangaat, welke moeten aangewend worden om de verfransching van Vlaanderen te keer te gaan, dit weten wij en dit verheugt ons, dat allen moedig strijden tot bereiking van hetzelfde doel: Vlaanderen vrij te maken en Vlaamsch, zooals het vroeger vrij en Vlaamsch is geweest. De opwekkende stem van Ledeganck is aanhoord geworden. Het volk, ontwaakt uit den slaap, dien men den doodslaap noemt, heeft zich bij ons aangesloten, in wien het de verdedigers erkent van zijne taal en van zijn recht. Vijf-en-twintig jaren zijn heengevloden, sedert 's dichters afsterven; wat weg de Vlaamsche beweging op dien tijd heeft afgelegd, is bijna onmeetbaar. Laat nog zóó eene tijdruimte verloopen zijn, en de strijd dien wij begonnen, dien wij voortzetten, zal doorgestreden zijn; in het hoogere bestuur, in het leger, voor het gerecht, en het onderwijs zal de taal des volks gansch hare plaats herwonnen hebben en Vlaanderen | |
[pagina 111]
| |
zal het eindelijk begrepen hebben, wat groote waarheid er ligt in Ledegancks woord: Geen rijker kroon
Dan eigen schoon!
DE VREDE,
den heer Max Rooses, evenals in de redevoering op Sint-Amands heuvel uitgesproken door den heer Pieter Geiregat, namens De taal is gansch het volk, werd gewezen op den voortdurenden bijval dien de werken van den dichter Ledeganck ten onzent genieten. Elk een is van deze waarheid overtuigd; geen schrijver, geen dichter ten minste, is zóó diep bij het volk ingedrongen, als de zanger der Drie Zustersteden, welke in alle lezende huisgezinnen gekend en bewonderd wordt. Niet min dan twee nieuwe uitgaven van zijne Volledige werken zijn thans aangekondigd. De eene verschijnt bij den boekhandelaar Hoste, te Gent, aan fr. 1.90, de andere bij den uitgever L. De Cort, te Antwerpen, aan fr. 2. Aan den om zijn keurig werk, zoo gunstig gekenden drukker, I.S. Van Doosselaere, te Gent, die zoo machtig veel heeft bijgedragen tot het verspreiden der Vlaamsche letterkundige gewrochten en, om zoo te zeggen, de eerste was welke, op eigene kosten, een aantal voortbrengselen onzer jongere schrijvers, in het licht zond, aan den heer Van Doosselaere, hebben wij de eerste uitgave dier volledige werken te danken. Zij werden bij hem in 1856 gedrukt en uitgegeven; het was eene prachtuitgave, waardig van het vernuft, dat zulke heerlijke werken schiep. Versierd met het portret van den dichter en eene welbewerkte teekening van Victor Lagye, De Vrede voorstellende, welke wij hier mededeelen, gesneden door wijlen den vermaarden H. BrownGa naar voetnoot(1), is deze uitgave de eerste bijdrage, het eerste gedenkteeken tot het vereeuwigen van Ledegancks nagedachtenis. Verhopen wij, dat door de dankbaarheid van het Nederlandsche volk weldra een bronzen gedenkteeken te zijner verheerlijking zal worden opgericht in 't Vlaamsche Eecloo, waar hij het levenslicht ontving! Lodewijk De Vriese. |
|