over hen te heerschen. - Griseldis, ziehier de brieven van onzen Heiligen Vader den Paus, ons huwelijk verbrekende, en mij oorlof verleenende, om eene andere vrouw te huwen. Ga dus van hier in vrede, keer terug naar uws vaders huis, en neem met u mede, wat gij hier gebracht hebt.’
Pijnlijk was het om aan te zien, hoe deerlijk het gemoed der arme gravin werd geschokt, en nogtans kon zij hare smart kloekmoedig bedwingen, en zij zeide met zoete stem: ‘Heer, ik heb wel bevroed en geweten dat mijne kleinheid en armoede niet paste bij uwe hoogheid en uwen adel. Nooit heb ik mij geacht meer te wezen dan uwe nederige dienstmaagd. In uw huis ben ik geëerd geweest, niet volgens mijne waarde, maar volgens de grootheid van uwen naam; u zij dan lof en dank voor de liefde welke gij mij betoond hebt. In mijns vaders huis, waar ik de dagen mijner jeugd geleefd hebt, zal ik terugkeeren, en ik hoop u niet tot schande te verstrekken. Niets kan ik meedragen wat mij toebehoort; want ik heb niet vergeten, hoe men mij mijne boerenkleederen heeft uitgetrokken, om mij met uwe vorstelijke kleederen te versieren. Van de mijnen heb ik niets meegebracht, dan een eerbaar lijf, een trouw gemoed en een gehoorzaam hart.’
Dit zeggende, trok Griseldis haar overkleed uit, legde het met den trouwring aan de voeten van graaf Walther neder en zeide:
‘Heer, naakt ben ik uit mijns vaders huis tot u gekomen en naakt wil ik er in terugkeeren. Alleen, ik smeek u, laat mij dat linnen hemd behouden, in ruiling van mijn onbekommerd maagdelijk gemoed en opdat dit lijf, welk uwe kinderen gebaard heeft, geen voorwerp van spot voor uwe onderdanen worde.’
Graaf Walther had deernis met de zachtmoedige; hij kon zijne tranen niet langer wederhouden, hij keerde zich om, en weende....
Griseldis verliet bloothoofds, barrevoets, in een linnen hemd het grafelijk slot, en de lieden, die de rampzalige zagen voorbijgaan jammerden luide over haar.
Jan de Nicole ontving zijne dochter teerhartig aan zijnen haard. Hij had zich verwacht aan de wisselvalligheden des lots, en zorgvuldig de boerenkleeding zijns kinds bewaard. Griseldis trok gelaten hare arme kleederen aan, en hielp, even naarstig als vroeger, haren vader in zijnen arbeid.
Intusschen deed graaf Walther zijne beide kinderen met zorg opvoeden. Het meisje was nu twaalf jaar oud en tot eene schoone en begaafde maagd opgegroeid. De jongen was zestien jaar en reeds een fraai en volmaakt edelman.
De graaf zond twee hofjonkers naar zijne zuster, met bevel de kinderen terug te voeren. Middelertijd liet hij aankondigen, dat zijn huwelijk aanstaande, en de adellijke bruid reeds op weg naar Saluzzo was.
Groote toebereidsels tot een schitterenden bruiloftsdag werden in het paleis gemaakt.
Als de bruid nog twee dagen reizens van Saluzzo was, liet de graaf Griseldis roepen, en zeide: ‘Morgen zal mijne jonge bruid met een talrijken hofstoet hier aankomen; en onmiddellijk zal bruiloft gehouden worden. Ik verlang, dat de adellijke heeren en vrouwen hier een goed onthaal vinden. Gij, Griseldis, weet, hoe alles naar mijn zin moet gedaan worden. - Derhalve is het mijn wil, dat gij het opzicht hebbe over de ontvangst der gasten en het bruiloftsfeest.’
Hoe het der arme vrouw te moede was, laat zich licht begrijpen, en toch aanvaardde zij zonder morren de pijnlijke taak.
Zij vaagde en kuischte, schikte en plaatste, en voorbereidde alles voor eene prachtige ontvangst der bruiloftsgasten.
Eindelijk genaakte de feestelijke stoet het grafelijk slot, onder eenen grooten toeloop van volk.
Het meisje zat nevens haren broeder in eenen vergulden wagen met vier sneeuwwitte paarden bespannen.
Hare bevallige schoonheid wekte aller bewondering op, en velen riepen uit, dat de graaf wel dede zulke slanke en lieftallige maagd te huwen.
Aan het hoofd der knechten en dienstmaagden, ontving Griseldis de voorname gasten en heette hen welkom in het slot haars meesters.
Als nu graaf Walther met de edellieden aan tafel zat, en ieders gemoed door de lekkere spijzen en dranken tot blijdschap was gestemd, riep hij luide: ‘Griseldis, hoe bevalt u de bruid?’
Bij deze vraag voelde de rampzalige haar bloed in het hart verstijven en toch had zij den moed te antwoorden: ‘Heer, ik geloof niet, dat er eene edeler en schooner jonkvrouw te vinden zij, en indien haar hart en geest gelijk zijn aan haar bekoorlijk aangezicht en hare bevallige gestalte, dan zult gij in vrede en zegen met haar leven. Doch, mijn Heer, wat ik u bidden mag, stel het geduld en de trouw dezer teere maagd op zulk geene harde proef als bij uw vorig wijf, die den arbeid en de ellende van jongs af gewend was.’
De graaf kon zich niet langer bedwingen. Zooveel zachtmoedigheid, vroomheid en trouwhartigheid zou beloond worden.
Hij vatte dan Griseldis bij de hand, en zeide: ‘Griseldis, mijn wijf, lang en scherp heb ik u beproefd, maar, bij God, gehoorzamer en eerlijker vrouw ken ik niet; gij zijt mij meer waard dan goud en edelgesteenten.’
Hij stond recht en omhelsde haar.
Griseldis was als een mensch, schielijk uit eenen droom ontwaakt.
Maar weder sprak graaf Walther: ‘Griseldis, ik zal geene andere vrouw hebben dan gij: geene andere heb ik ooit bemind en zoo wil ik doen zoolang ik leef... Ziehier deze maagd, welke gij voor mijne bruid hebt gehouden, zij is uwe en mijne dochter!... ziehier dezen jongeling, haren broeder, hij is uw en mijn zoon!’
Griseldis viel in bezwijming van overmatige vreugde en lang duurde het, voor zij het gebruik barer zinvermogens kon terugkrijgen. Dan sloot zij beide kinderen in hare armen en ze kon zich niet verzadigen ze te zoenen en te streelen.
De edelvrouwen en freules naderden eerbiedig en verdrongen zich in eenen wijden kring rond Griseldis, en zooals eens voor de hut haars vaders, trokken zij weder hare gemeene boeren-