De Vlaamsche School. Jaargang 18(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Alleen. Een vrekkig landman, hoog bejaard, ging in den oogsttijd wandelen; de schooven, door de jeugd vergaard, verbond m'in dichte mandelen; lief zong de leeuwrik in de lucht, en de oude dacht dan met een zucht aan leven, werken, handelen. 't Werd avond en de maaiersschaar ging heen in blijde koppelen; vergat men menig korenaar, hij raapte 't uit de stoppelen; de leeuwrik zweeg op 't eenzaam veld, terwijl de grijsaard, diep ontsteld, zijn tranen voelde droppelen. Thans slaaploos ligt hij op zijn koets te denken aan zijn leven: en zucht hij bang om 't weinig goeds, om 't vele kwaads bedreven; ‘Mij levert de oogsttijd overvloed, o gaf hij rust aan mijn gemoed; maar dat kan hij niet geven!’ Wat zei hem 't vooglijn uit de vert, wat zei de jeugd hem bij de garven? het wreed verwijt van 't maagdlijk hart, wiens trouw en min hij moest verwerven; dat hij verleidde, met wiens lot en schand' hij loeg en hield den spot, en hooploos deed versterven! Luik, 1871. Victorien Vande Weghe. Vorige Volgende